Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwOp 14 december 1671 schrijft pottenbakker Johannis d’Olijslager, vanuit Torarica zijn zoveelste sollicitatiebrief, ditmaal aan Josias van de Bloquerij, huisheer van de stad Middelburg.
Na 15 weken omzwervingen op zee, is hij in goede gezondheid aangekomen in Torarica te Suriname. Gezien de opbrengst van het land en het vervoer daarvan over de rivier, ziet Johannis goede mogelijkheden voor handel tussen Zeeland, met name Walcheren en Torarica te Suriname. De vraag naar suiker van goede kwaliteit en droge specerijen neemt steeds meer toe. De handel zou Zeeland, met name Walcheren zeer ten goede komen en tegelijkertijd voordelig zijn voor Torarica, waar zeker nog twee- tot drieduizend inwoners nodig zijn om er een bloeiende kolonie van te maken volgens Van de Blocquerij.

De heer Bolle, secretaris van Suriname is op 21 november overleden. Zodoende is zijn plaats vacant geraakt. Johannis zou graag in aanmerking komen voor deze baan en vraagt Josias om hem daarvoor aan te bevelen bij de Edelmogende Heeren, de Staten van Zeeland. Dit door bemiddeling van Josias’ netwerk van vrienden en collega’s om hem zodoende die post te gunnen omdat hij samen met zijn gezin een van de eerste kolonisten van Suriname is die de handel wil bevorderen tussen Zeeland en de kolonie.

Wel geeft d’Olijslager aan dat er veel tekorten zijn: ‘Hier ijs van alles gebreckt en vooral dranc…’ Josias heeft een lijst gemaakt van te verhandelen goederen: bier, brandewijn, traan, lijfolie, raapolie, Delftse boter, suiker, mannen-, vrouwen- en kinderschoenen, muilen, Spaanse zeep, Osnabrücks- en Vlaams linnen, sergen, Gouds spek, vlees, flessen wijn, thee en droge specerijen zoals kaneel en peper en krenten. Zilverwerk, te gebruiken in het huishouden, is ook welkom. Bovendien, het vervoer van deze goederen brengt geen extra kosten aan invoerrechten met zich mee en er zou flink aan te verdienen zijn.

In het laatst van zijn brief heeft Josias bij de adressering vermeld dat bovenstaande bestellingen eerder, op 14 december, zijn gedaan in zijn vorige brief, verstuurd per schip van kapitein Dubbelmuts. Sindsdien zijn gearriveerd de kapiteins: Claes Raas, Jan Dimmesen, Jacob Soetelinck, Jan Andriessen en schipper Voocht. Bovendien nog 44 paarden.

Ten slotte groet Johannis Josias Van de Blocqerij en wenst hem een ‘salich Nieu Jaer.’

Josias van de Blocqerij
Plantage Valkenburg 1707 Rijksmuseum SK-A-4075Sinaasappelplantage in Suriname, olieverfschilderij Dirk Valkenburg, ca. 1707, collectie Rijksmuseum AmsterdamOver van de Blocquerij als stadsbediende is verder niets bekend. Wel is bekend dat hij een kleine tien jaar later, op 15 oktober 1682 genoteerd staat als koopman van suiker en reder van het schip Vryheid en een nota krijgt van £ Vls. 17:13:4 (fl. 106,30) voor transport van goederen in mei 1681 met het genoemde schip.[1]

Johannes d’Olijslager
De rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwEen Johannes Dolijslager wordt vermeld in een weesakte van 4 mei 1639 van de weeskamer te Middelburg.[2] Johannes d’Olijslager, naar eigen zeggen afkomstig uit Middelburg, vertrok in 1671 met zijn gezin naar Suriname,[3], waar hij blijkens bovenstaande brief aankwam op 5 september 1671.
Hij wilde daar een pottenbakkerij oprichten, waarvoor hij een vergunning had van de Staten van Zeeland, gedateerd 14 mei 1671, waarin zijn naam als Johannes Olislaeger wordt gespeld.[4] In december 1671 solliciteerde hij met brieven aan het provinciebestuur van Zeeland, pensionaris Pieter de Huybert en alle mogelijke andere bekenden naar de functie van secretaris van de kolonie Suriname, vacant geworden door de dood van Johan Bolle in november 1671; in die sollicitatie beriep hij zich op zijn kennis van Engels en Frans.[5]
'For people with an official function, such as the administrator but also the secretary of the colony, it was an advantage to be multilingual. People in Suriname were aware of the importance of these language skills. When Suriname's secretary Johan Bolle died in 1671, various people were eager to follow in his footsteps and claim this lucrative post. The recent arrival Johan d’Olijslager wrote to all the contacts he could think of in Zeeland to emphasize his desire to become secretary and explain why he was the best man for the job. One of the things he mentioned in several letters was his ability to speak both English and French, a testimony to the importance of both.’[6]

Jacob Soetelinck
Blijkens de brief is hij scheepskapitein. Een Jacob Soetelinck wordt genoemd als lidmaat van de Nederduitsch gereformeerde kerk te Vlissingen in januari 1665 met het adres Vlamingstraat.[7]

Johan Bolle
Op 21 mei 1665 bekrachtigden de Staten-Generaal zijn benoeming als commandeur op het eiland Tobago.[8] Het bewijs ontbreekt dat hij de functie daadwerkelijk heeft kunnen uitoefenen.
De Staten van Zeeland benoemden in 1670 Johan Bolle, koopman te Vlissingen, tot secretaris van de geheele capitania van Suriname.[9]
De Staten verstrekten hem een uitrustingstoelage. ‘Aen Jan Bolle gaende voor secretaris naer de provintie van Suriname, de somme van sesentsestich ponden derthien schellingen vier grooten Vlaems, eens, voor een toelegh tot uijtrustingh van sijn persoone volgens resolutie van de heeren van den Rade date deser, bij ordonnantie van den XXVen martii 1670 met bekentenisse hier overgedient, dus LXVI £ XIII s. IIII d. Vlaems’ (£ Vls. 66:13:4, ofwel 400 gulden).[10]
De Staten betaalden ook zijn verhuizing. ‘Aen Gerbrant Metman, doende de affaires van den secretaris Jan Bolle in Zername, de somme van derthien ponden thien schellingen Vlaems over het transporteren van eenige van desselfs goederen naer Sername bij attestatie ordonnantie van den 19 augustij 1671 met bekentenisse hier overgedient, dus XIII £ X schellingen Vlaems’ (81 gulden).[11] De Staten van Zeeland kregen klachten over zijn functioneren. Nicolas Combe stelde dat die kritiek onterecht was en dat Bolle een eerlijk man was. [12] Bolle overleed op 21 november 1671.[13]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.
*Tobias van Gent, et al., Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012).
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.
*Suze Zijlstra, ‘Corresponderen om te overleven. Het economische belang van persoonlijke brieven uit zeventiende-eeuws Suriname’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 31/I (2012) 27-41.

Noten
[1] ZA, Gids 102, Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684, inv.nr. 1529.
[2] ZA, toegang 10, Rechterlijke, Weeskamer en Notariële Archieven Zeeuwse Eilanden (RAZE), 1456-1811 (1852) inv. nr 115a Weesakten Middelburg 1633-1639.
[3] TNA, HCA 30 inv. nr. 1059 I Justus de Huijbert secretaris Staten van Zeeland Abdij Middelburg 9 januari 1672.
[4] ZA, toegang 2, Staten van Zeeland en Gecommitteerde Raden, (1574) 1578-1795 (1799) inv. nr. 1677, fol. 68v. Register van octrooien Staten van Zeeland deel II (1650-1715).
[5] TNA, HCA 30 inv. nr. 1059 I Pieter de Huijbert pensionaris Staten van Zeeland Abdij Middelburg 14 december 1671.
[6] L.H. Roper (red.), The Torrid Zone: Caribbean Colonization and Cultural Interaction in the Long Seventeenth Century (Columbia (SC), 2018).
[7] ZA, DTBL Vlissingen 23 (NG Lidmatenregister 1654-1672) K 483 f. 86.
[8] Nationaal Archief, OWIC 42 p. 129; Albert Helman Waar is Vrijdag gebleven? Drie studies over een klein eiland (Zutphen, 1983) 30; Cornelis Ch. Goslinga The Dutch in the Caribbean and on the Wild Coast 1580-1680 (Assen, 1971).
[9] J.A. Schiltkamp De geschiedenis van het notariaat in het octrooigebied van de West-Indische Compagnie: voor Suriname en de Nederlandse Antillen tot het jaar 1964 (1964) 107.
[10] ZA, GIDS102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 773 Aan Jan Bolle, van Vlissingen, secretaris, een toelage volgens resolutie van de heren van de Rade volgens ordonnantie van maart 1670 f. 221v.
[11] ZA, GIDS102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 909 Aan Gerbrant Metman, koopman te Vlissingen, gemachtigde van Jan Bolle, voor het transporteren van bagage en huisraad f. 241r.
[12] S. Zijlstra Anglo-Dutch Suriname: Ethnic interaction and colonial transition in the Carribbean, 1651-1682 (Amsterdam, 2015) 27.
[13] TNA HCA 30 1059 I Pieter de Huijbert pensionaris Staten van Zeeland Abdij Middelburg 14 december 1671.


Bij deze context horen de volgende brieven: