Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Guadeloupe2Kaart van Guadeloupe, uitgegeven door Jacques N. Bellin (Parijs), kopergravure, ca. 1764Jan Leinsen schrijft, ook uit naam van zijn moeder Maaike Jans, op 15 september 1664 een brief aan zijn vader die als zeeman werkt aan boord van het schip de Roselaar van Leendert Matthijssen. De brief heeft waarschijnljjk de bestemming bereikt, want deze werd buitgemaakt aan boord van dit schip.

Na de beleefdheidsuitwisseling over de wederzijdse gezondheid meldt Jan dat ze van Jacomijntjes broer Jan hebben begrepen dat hij op Guadeloupe gearriveerd was. Wel was zijn vrouw verwonderd dat ze geen enkele brief van hem ontvangen heeft. Ze waren kennelijk zeer ongerust nadat ze berichten ontvingen over een orkaan die in West-Indië had gewoed, reden waarom ze hem vragen zoveel te schrijven als hij kan. Jan meldt dat ze al twee brieven van zijn broer ontvangen hebben. Hij was in Tobago aangekomen met een buitgemaakt schip dat 200 kisten suiker bevatte en daarna naar Matinique gezeild om het schip daar te laten krengen (het schoonmaken van de scheepshuid van zeepokken, waardoor het schip in zijn vaart vertraagd wordt). Een karwei dat bij kaperschepen bovenmatig veel werd uitgevoerd. Jan vraagt zijn vader om te trachten zijn broer zo spoedig mogelijk in West-Indië te berichten dat hij naar huis moet komen. Ze waren namelijk erg ongerust gemaakt door de woorden van Bartel Brant die hen had verteld dat het kaperschip met het prijsschip naar de thuishaven moest komen. Het kaperschip voer kennelijk niet onder de vlag van de Staten-Generaal, maar onder ‘de koning.’ Dat zal vermoedelijk de koning van Savoye of een andere Italiaanse staat geweest zijn. Het was namelijk een vereiste voor kapers om hun buit op te brengen bij het prijzenhof van de vorst die hen de commissiebrief verstrekt had. ‘Of het en sal niet wel gaen’, volgens Brant, waarmee hij bedoelde dat ze in het geval de buit in West-Indië verkocht werd de schepelingen als piraten beschouwd konden worden en dus worden opgehangen. Moeder Maaike Janse bad daarom voor haar zoon dat die zo snel mogelijk van het kaperschip zou afmonsteren zodat hij niet aan de galg zou eindigen, want het was een vorm van scheepvaart die in hun ogen niet deugde: ‘want het is een vaert die niet goet en is.

 

SK A 439Veroverde Engelse schepen na de Vierdaagse Zeeslag. De veroverde schepen 'Swiftsure', 'Seven Oaks', 'Loyal George' en 'Convertine' worden het Goereese Gat binnengebracht na de Vierdaagse Zeeslag, 11-14 juni 1666, olieverf op doek, Willem van de Velde de Jonge, 1666, Collectie Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-439Jan meldt verder dat Lourens Leinsen (Louwereis) veertien dagen eerder thuis was gekomen van een reis naar Groenland (dat stemt overeen met de walvisvaart, want die schepen vertrokken halverwege augustus in verband met de invallende vorst terug naar huis uit het noorden). Ook Lourens adviseert aan Lein Cornelissen dat hij niet langer op West-Indië blijft varen omdat de reizen te lang duren, wel wil hij -nu Lein er toch is- dat deze een klomp suiker voor hem meebrengt. Een vraag die vaker terugkomt bij zeelui die op West-Indië voeren en waarvan de aanvragers goede winst dachten te maken. Ten slotte groet hij zijn vader namens het gezin, zijn zus, Lourens Leinsen, Lourens Ketelaer en Susanneke.
Onderaan de brief is in een ietwat afwijkend handschrift een kattenbelletje van Leins vrouw Maaike Janse geschreven. Zij meldt hem heel veel goede nachten en hoopt dat God hen beiden weer bij elkaar brengen zal.
Geen van de familieleden kon met zekerheid worden teruggevonden in de archivalia van Vlissingen.

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

Literatuur
*J.R. Bruijn, The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum, 2006).
*A. Doedens, Liek Mulder, Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).

Noten

Bij deze context horen de volgende brieven: