Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

zeeman met papegaai Een zeeman toont een meegebrachte papegaai. Naast hem staan andere waren die hij voor eigen rekening heeft meegebracht om te verkopen. Gravure van A. Allard, uit: C. en A. Allard, Droyten van Boeren en Boerinnen (Leiden, ca. 1701).De weduwe van Jacobus van de Sande, Adriana Goeree, schrijft op 6 juni 1780 aan haar zoon Jan Wicars van de Sande die zich aan boord van het schip de Vreede bevindt. Haar dagtekening laat een verwarrende datum zien, want de 8 en 0 zijn omgedraaid, zodat er 1708 staat vermeld. Uit andere brieven uit deze postzak is evenwel bekend dat alle brieven van 1780 dateren.
Uit de woorden van de moeder kan worden opgemaakt dat Jan de enige zoon van de weduwe is. Ze verlangt er erg naar om hem weer te zien, maar beseft dat ze geduld zal moeten hebben. Zelf is ze gezond gebleven, maar Jans zus Cornelia is tien dagen erg ziek geweest, maar nu aan de beterende hand. Een tweede zus wordt niet bij naam genoemd. Kennelijk is Jan voor het eerst het zeegat uitgegaan, want ze informeert of het varen hem bevalt en vraagt of hij de kapitein wil gehoorzamen, omdat die als een vader over zijn schepelingen waakt en Adriana als hij zover weg is niet over hem kan waken. Dat is met betrekking tot de kapitein een nogal erg rooskleurige voorstelling van zaken in die tijd, maar Adriana lijkt de kapitein persoonlijk te kennen. Ze vraagt haar zoon evenwel ook God als leidsman te nemen. Adriana heeft genoeg werk omhanden en woont nog steeds naar genoegen. Ze vraagt haar zoon om een papegaai mee te nemen en ook chocolade. Kennelijk gaat ze ervan uit dat chocolade kant en klaar uit de West-Indische koloniën wordt aangevoerd. Wel is ze er mee op de hoogte dat papegaaien geld kosten, want het is de bedoeling dat de kapitein die aankoopt. Lotte, de oude papegaai was namelijk doof en inmiddels overleden, maar daarmee was de papegaai beter af, aldus Adriana. Ze doet hem de groeten van de oude Liesbeth, voor wie de chocolade is bestemd, en van haarzelf aan de kapitein en hoopt haar zoon weer gezond terug te zien.

Youtube

youtube
Video en samenvatting van de brief voor Wij zijn de stad op youtube.

De Vierde Engelse Oorlog

Tussen 1688 en 1780 bestond tussen Groot-Brittannië en de Republiek meer dan negentig jaar lang een militaire alliantie met wederzijdse verplichtingen. De Republiek had zijn vloot decennialang verwaarloosd en kon daaraan eigenlijk niet meer voldoen. Daar stond tegenover dat Britse kapers en marineschepen in de vele oorlogen met Frankrijk op grote schaal neutrale Nederlandse koopvaardijschepen opbrachten. De wederzijdse irritatie bereikte een hoogtepunt toen gouverneur Laurens de Graaff in 1776 een militair saluut bracht aan het Amerikaanse kaperschip Andrew Doria op de rede van St. Eustatius. Dat was een erkenning van de VS nog voordat welk ander land dat gedaan had. De Britten ergerden zich aan de grootschalige buskruit- en wapenexport die vanuit het kleine eilandje werd bedreven met de Amerikaanse opstandelingen en ondanks Nederlandse toezeggingen ongehinderd doorgang bleven vinden. Een reeks aan incidenten leidde in de daaropvolgende jaren tot het uitbreken van de oorlog. Een belangrijke aanzet daartoe was het onderscheppen van een handelsverdrag tussen de stad Amsterdam en de VS, in geval deze onafhankelijk zouden zijn. Deze papieren werden aangetroffen bij Henry Laurens, die vanuit de VS op weg was naar de Republiek om het ambt van ambassadeur te gaan vervullen. De directe aanleiding tot de oorlog vormde de aansluiting van de Republiek bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit met onder meer Rusland, Denemarken en Zweden. Voordat dit kon worden geratificeerd besloot Groot-Brittannië op 20 december 1780 de oorlog te verklaren. Binnen enkele maanden werden meer dan vierhonderd Nederlandse schepen buitgemaakt door de Royal Navy en Britse kaperschepen, die met honderden tegelijk de Noordzee bevolkten. Voordat een waarschuwing West-Indië had bereikt slaagde admiraal George Rodney er met een Britse vloot in om op 3 februari 1781 St. Eustatius te veroveren en alle voor anker liggende schepen op te brengen; een miljoenenstrop voor de Republiek. Ook de kolonies Suriname, Essequebo en Demerary werden ingenomen. Door de aanwezigheid van de marine bleef Curaçao wel in Nederlandse handen.
De enige zeeslag van de oorlog was die bij Doggersbank op 5 augustus 1781, die eindigde in een remise. Als er al van een slag gesproken kan worden, want feitelijk waren het niet meer dan twee eskaders van acht schepen die beide een konvooi escorteerden en elkaar troffen.
RP-P-OB-60369Het einde van de zeeslag bij Doggersbank op 5 augustus 1781 tussen de Nederlandse vloot onder schout-bij-nacht Johan Zoutman en de Engelse vloot onder vice-admiraal Hyde Parker. Ets door Matthias de Sallieth, 1781, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-60.369Na een korte strijd, waarbij amper andere belangrijke gevechtshandelingen plaats vonden kwam het op 26 januari 1783 tot een wapenstilstand tussen beiden landen. Pas op 20 mei 1784 werd een ongunstige vrede gesloten, waarbij de Republiek vooral in Oost-Indië gebied verloor.[1]

Literatuur
*Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019).
*Willem de Bruin, De Gouden Rots. Hoe op St. Eustatius wereldgeschiedenis werd geschreven (Amsterdam, 2019).
*Barbara Tuchman, Het eerste saluutschot. De Amerikaanse vrijheidsstrijd en de Republiek (Houten, 1988).
*Jan Willem Schult Nordholt, The Dutch Republic and American Independence / Voorbeeld in de verte. De invloed van de Amerikaanse Revolutie in Nederland  (Chapel Hill, 1982/Baarn, 1979).

Noten
[1] Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019). Zie hoofdstuk 1. 

Bij deze context horen de volgende brieven: