Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief
Plantage Valkenburg 1707 Rijksmuseum SK-A-4075Sinaasappelplantage in Suriname, olieverfschilderij Dirk Valkenburg, ca. 1707, collectie Rijksmuseum, AmsterdamJan Jansen Marot schreef op 9 december 1672 uit Suriname aan Daniël Danckers, koopman in Vlissingen en bevestigde de ontvangst van een brief van 29 augustus 1671. Danckers hoefde zich geen zorgen te maken of hij, Jansen, de knecht Jan Fransen in de hand wist te houden, want iedereen wist dat hij de meester op de plantage was en niet de knecht. Alle eigendommen stonden op zijn, Jansens, naam. Toch moet er twijfel gerezen zijn over Jansen Marots kwaliteiten, anders zou hij immers niet op deze kwestie in hoeven gaan. Met het volgende schip zou Jansen Marot uitvoeriger schrijven, want nu ontbrak de tijd om met de betrokkene te spreken doordat hij pas aangekomen was.
Briefschrijver zou bij de gouverneur en andere fatsoenlijke mensen te rade gaan en hij had goede vrienden die hem zouden helpen, waarmee hij opnieuw zijn eerdere woorden onderuithaalt. Hieruit blijkt immers dat hij hulp van derden nodig had om alle zaken op de rails te krijgen.

Daniël Danckers
Een Daniël Dankers uit Vlissingen is bekend door de doopinschrijving van Anthonij Dankers op 9 oktober 1672. Als moeder werd Esters Verniers geregistreerd.[1] Dit zou eventueel de zoon van de geadresseerde van de brief kunnen zijn, mits deze ook de roepnaam Daniël bezat. 

Gouverneur
De in de brief genoemde gouverneur moet zijn Pieter Vertsterre, in 1671 aangesteld als gouverneur ad interim als opvolger van Philip Julis Lichtenberg. [2]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.

Noten
[1] Zeeuws Archief 7387-5673 Vlissingen, uittreksels uit de doopregisters van de Nederduits hervormde gemeente ca. 1585 – 1808 7387 Familie van der Swalme, 1772-1848 inv. nr. 5673 p. 123.
[2] Benjamins, H.D. en J.F. Snelleman (1914-1917) Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (Den Haag/Leiden, 1917) 713-714.

Bij deze context horen de volgende brieven: