Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Sluis Palmeniribo RP-T-1905-106 Sluis op de plantage Palmeniribo te Suriname, tekening Dirk Valkenburg, ca. 1708, collectie Rijksmuseum, Amsterdam, RP-T-1905-106 Lieve de Meij schrijft op 31 december uit Torarica, Suriname aan Jan Lievens de Moor in het Lange Groenewoud in Vlissingen en meldt dat hij diens koopwaar redelijk goed heeft verkocht en zijn uiterste best heeft gedaan om betaling daarvan te krijgen. Vooralsnog heeft hij, per schip van Cornelis Bastiaense, niet meer dan een brandewijnvat met daarin 1.278 pond suiker kunnen verschepen. De rest hoopt hij met het eigen schip mee te brengen. Bij de Spaanse zeep is er veel lekkage geweest, zodat deze niet goed droog was om te kunnen gebruiken. Hij had er anders goede winst op kunnen maken, want de markt was goed. Hij vertrouwt in maart of uiterlijk april 1672 naar patria te kunnen vertrekken, want hij heeft geen reden om zijn verblijf te verlengen.

Jan Lievens de Moor
Van Jan Lievens de Moor en Catharina van Zuijmen wordt op 29 oktober 1651 te Vlissingen zoon Lieven en op 18 november 1653 dochter Agatha gedoopt.[1]

Lieve d’Meij
Een Lieve de Meij, weduwnaar van Catalina den Aer, trouwt op 13 juni 1691 te Hulst met Tanneke de Paep, weduwe van Hendrick Rooden.[2]
De Staten van Zeeland en Suriname bevatten een bewijs van gagebetaling: ‘Lieven de Meij matroos over 14¾ m[aent] gagie ordonnantie 22 januarij 1669’.[3]

Lange Groenewoud
In de binnenstad van Vlissingen bestaat nog de straat Groenewoud. Vroeger kende Vlissingen het Korte Groenewoud en het Lange Groenewoud.[4] Het is daarom waarschijnlijk dat Jan Lievens de Moor in het stuk tussen de Lepelstraat en de Bierkaai heeft gewoond.

Spaanse zeep

Spaanse, Venetiaanse zeep, aanvankelijk uit Zuid-Europa geïmporteerde harde witte of gemarmerde uit olijfolie gefabriceerde zeep; later ook naar de Spaanse methode in Nederland vervaardigd. Veelal aangewend voor medische doeleinden of als toiletzeep.[5]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Noten
[1] ZA, 7387 Familie van der Swalme inv. nr. 5673.
[2] DTBL Hulst 32 (NG trouwregister 1686-1701) bladnr. 69. 
[3] ZA, Gids102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 447 Aan Lieven de Meij, van Vlissingen, matroos onder commandeur Jacob Freth, voor 14¾ maand  gage volgens ordonnantie van 22 januari 1669.
[4] H.P. Winkelman Geschiedkundige plaatsbeschrijving van Vlissingen (Vlissingen 1873) passim.
[5] WNT.



Bij deze context horen de volgende brieven: