Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief
Essequebo RP-F-2001-7-404-81.jpgKnooppunt van de Essequebo en Mazaruni rivieren in Guyana, foto albuminedruk, ca. 1856, Rijksmuseum Amsterdam, RP-F-2001-7-404-81. Cornelis de Somer schrijft op 26 januari 1781 vanuit Rio Essequebo een brief aan zijn vriend Theodoris Grim, die woonachtig is in de Geoctroyeerde leenbank van Goes. Hij was daar werkzaam als bankier en mocht het pand klaarblijkelijk ook als woonadres gebruiken.
De brief werd een week voor de bezetting van de kolonie door de Britten geschreven, en werd door hen onderschept aan boord van het schip Negotie & zeevaart van Pieter Stegman, voordat deze naar de Republiek onderweg was.
De Somer begint met nieuwjaarswensen aan zijn vriend en diens gezin. it een eerdere brief die zijn zus aan hem stuurde met het schip Planterslust en kapitein Van Swindregt heeft hij begrepen dat zij gaat trouwen. Hij voegt hieraan toe dat nieuws ook graag eens te vernemen van Anna, de dochter van Theodoris Grim. Cornelis heeft veel genoegen in zijn werk, maar zou graag zien dat zijn vrouw zich bij hem voegde om echt gelukkig te zijn. Met veel omhaal wenst hij zijn vriend en gezin het beste en een goede gezondheid.
De Somer eindigde zijn adressering nogal ongebruikelijk, niet met ‘vriend die God geleide’, maar met ‘door Gods genade in salvo.’ Een wens die op geen van de andere brieven in Zee(uw)post is teruggevonden.

Familie Grim
Bank GoesDe geoctroyeerde leenbank, het voormalige woonhuis van Grim aan de Grote Markt in Goes (pand linkerzijde), bron: Google Maps. Theodoris Grim was vermoedelijk getrouwd met Johanna Helena Hermans (ca. 1733). Samen met haar trad hij als getuige op bij de doop van kleinzoon Johannes Leonardus van Hessel, zoon van Seitje Grim en Bart van Hessel op 5 augustus 1792 in de Nederduits Gereformeerde kerk en vier jaar later weer, op 28 februari 1796 bij de doop van Dorethea, een dochter van hetzelfde echtpaar. Bart was houder van een koffiehuis in de stad en zou in 1814, op 47-jarige leeftijd overlijden. Johanna Helena Hermans overleed voor haar schoonzoon op 78-jarige leeftijd op 28 januari 1811.[1]
Theodoris Grim (ca. 1730) werd in oktober 1797 ingeschreven als inwoner van het weeshuis , adres A63 in Goes. Hij was toen 67 en als beroep werd vermeld bankier van de leenbank. Vermoedelijk moest hij dus verhuizen toen hij ophield met werken. Drie jaar later overleed hij op 70-jarige leeftijd in augustus 1800.[2]

De Sociëteit ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren (SNER) en de handel op Essequebo

Alleen ingezetenen van Zeeland hadden op basis van de overdracht uit 1670 het recht op Essequebo en Demerary te handelen. Willem V blokkeerde dat besluit met een uitspraak die vanaf 1 januari 1771 inging. Wel had Zeeland het recht eerst 16 schepen uit te reden en schepen moesten ook vanuit Zeeland uitvaren en er hun retourlading lossen. Dat reglement werd echter nog dusdanig aangepast dat ook vanuit andere kamers schepen uitgereed konden worden.

Hierop staken de Middelburgse kooplieden de koppen bij elkaar om een eigen compagnie te beginnen. 185 kooplieden tekenden in voor een bedrag van 320.000 gulden en daarnaast deden ook de participanten Johan Adriaan van de Perre de Nieuwerve (vertegenwoordiger van de Eerste Edele, voor 15.000 gulden), de MCC en de lijnbanen Fortuyn en Swarte Kabel en de stadsregering (voor 24.000 gulden). De directie van de Sociëteit ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren werd door vijf man geleid. De directeuren genoten een vergoeding en een percentage van het uitgekeerde dividend. Cornelis van den Helm Boddaert werd president. Vergaderingen werden in het huis van de aangestelde boekhouder gehouden. Een andere participant was Daniël Radermacher. Voor maart 1771 moest de helft van het inlegkapitaal aanwezig zijn en dat lukte. De doelstelling van de sociëteit was om schepen naar Essequebo te equiperen, daarmee was de SNER een rederij die uitsluitend goederen vervoerde. In de eerste twee jaar werden meteen zes schepen aangekocht: de ''Phoenix, Planterslust, Vreede, Eensgezindheid, Middelburgs Hoop''  en ''Westhove''. Het fregat ''Essquebo Societeit'' stond op stapel en liep nog in 1772 van stapel van de Middelburgse scheepshelling. De schepen werden bij de Middelburgse Assurantie Compagnie verzekerd, maar de vervoerde goederen werden wel bij Amsterdamse en Rotterdamse verzekeraars ondergebracht. In 1778 was de premie voor een reis nog 3%. Bedrijven die vanuit Middelburg bevrachten waren onder meer de handelshuizen van Steven Schorer, De Bruijn & Smit, Van der Perre & Mijndert en Spoors & Sprengers, waarvan sommige ook eigen schepen hadden. Tussen 1771 en 1789 werden in totaal 360 reizen naar de koloniën ondernomen, waarvan de Zeeuwen er 152 voor hun rekening namen en Amsterdam 189. De eerste twee boekjaren werd 3% dividenduitkering uitgekeerd en bleef nog 4.500 gulden in kas. Daarna werd tot 1778 jaarlijks verlies geleden. Pas na 1779 werd weer winst gedraaid.[3]

Netscher Essequebo1 Essequebo, kaart van P.M. Netscher, 1887 Bij de val van de kolonie op 3 februari 1781 werden in totaal 23 schepen buitgenomen waarvan vier Zeeuwse: de ''Eensgezindheid'' (kapitein Andries Christiaan Doutz) geladen met meel; de ''Jonge Juffrouw Margaretha'' (kapitein Cornelis van Kakum) geladen met suiker, koffie en katoen; de ''Middelburgsche Hoop'' (kapitein Hans Theudels) geladen met suiker, koffie en katoen en de ''Vryheid'' (kapitein Peterse) geladen met suiker, koffie en katoen. Hierna kwam het financieel niet meer goed met de SNER. In 1788 werd besloten tot liquidatie, waartoe Johan Valentijn Sprenger werd aangesteld als curator. Met de verkoop van schepen werd de schuld ingelost zodat de organisatie nog enige tijd bleef bestaan.[4]

Kapiteins die voor de SNER hebben gevaren waren: Wrister Pieterse Nap, Stoffel Different, Maarten van Lou, Barend Land, Frans Hansen, Cornelis Medendorp, Jan Clisser, Hans Theudels, Hendrik Medendorp, Rocus van Swijndregt, Andries Christiaan Doutz, Pieter Willem Prins, Pieter Harmsz., Rocus Boom en Barend Goverts.[5]

Essequebo tijdens de Vierde Engelse Oorlog
De kapiteins Cornelis Loeff en Rochus van Swyndregt (schippers op de MCC-schepen ''Watergeus'' en ''Planterslust'') verklaarden voor de Middelbrugse notaris Andreas Schouten dat zij op 27 februari 1781 met hun eigen en enige andere schepen voor anker lagen in de rivier de Essequibo. Die dag bracht een Spaans schip het bericht van de oorlog en dat al enkele Nederlandse schepen waren buitgemaakt door Engelse kaperschepen. Loeff begaf zich naar de wal om gouverneur Trotz te spreken. Deze brak het onderhoud af, waarop Loeff en de andere zes kapiteins besloten hun schepen onder de bescherming van het fort voor anker te laten liggen. Daar wachtten ze op orders van Trotz om hun schepen gevechtsklaar te maken. Een door Trotz naar Demerary gestuurde verkenningseenheid keerde spoedig terug met de mededeling dat Demerary al in Engelse handen gevallen was. Loeff wilde zijn schip verdedigen en beloofde 10.000 gulden. De bemanning wilde weten of dit geld van de MCC of van de WIC kwam en toen Trotz meedeelde ''dat de kapiteins zich bij onverhoopt attaque van den vijand hebben te ruguleeren naar de manoeuvres van het forteresse'' was het hen en Loeff duidelijk dat zij geen steun kregen. Loeff wilde de rivier op zeilen in de hoop dat de Engelsen hem daar niet zouden volgen of vinden. Trotz hield zijn vertrek echter tegen en op 3 maart verscheen een kleine Engelse vloot voor het fort. Na een kort overleg liet Trotz de vlag strijken. Op de Nederlandse schepen werd dit, volgens instructie, ook gedaan. Zonder overleg gaf Trotz de zeven Nederlandse schepen over aan de Engelsen. Wel was er nog even verwarring omdat de soldaten van het fort weigerden te dienen onder Engelse vlag en onder de uitroep ''vlag neer, dienst neer'' hun geweren wegwierpen. Zij wilden pas weer in dienst als de Nederlandse vlag gehesen werd, waarin Trotz toestemde, waarna opnieuw de Nederlandse vlag omhoogging ofschoon de kolonie al door de Engelsen bezet was. De soldaten mochten daarna met militaire eer het fort verlaten.[6]

Literatuur
*A. Wisse, 'De overgave van Demerary en Essequibo in 1781', in: Historia. Maandschrift voor geschiedenis en kunstgeschiedenis 8 (1942) 191-192.
*Ruud Paesie, Sociëteit van Essequebo; op- en ondergang van een coöperatieve scheepvaartonderneming, 1771-1788 (Vlissingen, 2017).
*Ruud Paesie, ‘De 'Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren': op- en ondergang van een Zeeuwse rederij’, in: Maurits Ebben, Henk den Heijer en Joost Schokkenbroek (red), Alle streken van het kompas. Maritieme geschiedenis in Nederland (Zutphen, 2010) 295-316.
*P.M. Netscher, Geschiedenis van de koloniën Essequebo, Demerary en Berbice, van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd ('s-Gravenhage, 1888).

Noten
[1] ZA, toegang 995 DTBL-Goes, inv.nr. GOE-6; toegang 25, burgerlijke stand, inv.nr. GOE-O-1811 en 1814.
[2] ZA, Archief Gewestelijke besturen, inv.nr. 256 en DTBL-Goes, inv.nr. GOE-27A.
[3] Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 300-304.
[4] Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken 16/II (1781) 1086-1087 en Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 308-309.
[5] Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 311-312.
[6] A. Wisse, 'De overgave van Demerary en Essequibo in 1781', in: Historia 8 (1942) 191-192.

Bij deze context horen de volgende brieven: