Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Netscher Demerary Berbice1De koloniën Demerary en Berbice, kaart door P.M. Netscher, 1887

Samenvatting inhoud brief
Nicolaas Bevons schrijft op 30 januari 1781, slechts enkele dagen voor de bezetting van de Engelsen van de kolonie Demerary, een brief aan zijn moeder, de weduwe van Pieter Bevons in de Molenstraat in Middelburg. Hij laat weten dat hij haar brief ontvangen heeft en begrepen te hebben dat zij nog ‘vris en gesond’ is.

Nicolaas is op 21 oktober in Demerary gearriveerd en zijn broer Arjaan twee weken later. Beiden zijn nog gezond. Wel heeft Nicolaas tien weken lang een ontsteking (‘de fyt’) in zijn vinger gehad, die weliswaar volgens hem genezen is, maar hem nog steeds een dikke vinger geeft. Hij benadrukt zijn moeder evenwel vooral niet ongerust te zijn omdat hij tijdens de reis geen pijn in zijn hoofd heeft gehad. Door ontbreken van meer details is onbekend of Nicolaas een ernstige kwaal had of dat het hier om een vorm van chronische migraine gaat waarvan hij doorgaans last had.

Hij meldt verder dat Dirk nog gezond is, maar Arjaan wel mager is geworden. Half februari 1781 zou Nicolaas weer vertrekken en kapitein Teudels (waarmee klaarblijkelijk broer Arjaan meevaart) half maart. Daar zou de Vierde Engelse Oorlog roet in het eten gooien, want alle Nederlanders in Demerary werden krijgsgevangen genomen door de Engelsen.
Hij laat de groeten doen aan zijn zus Anne, Mitte, Klaas Barvoets, de buren, baas Siervogel, Machiel, Neeltje en Arjaantje Baaren, Geertje en haar man en Prins. Tot slot laat hij weten dat Piet (kennelijk een schoenmaker) wel een grote leest mag maken voor zijn voet als hij terugkomt. Kennelijk zit Nicolaas nodig verlegen om nieuw schoeisel.

De familie Bevons
Enkele van de genoemde familieleden kunnen worden teruggevonden in de archivalia. Dirk Bevons werd bijvoorbeeld geboren op 21 februari 1767, zou later stuurman worden en overleed op 46-jarige leeftijd in 1813.[1] Al in 1759 overleed een Nicolaas Bevons uit de Molenstraat in Middelburg. Hij werd op het Oostkerkhof begraven en was vermoedelijk de opa van de briefschrijver.[2] 
Nicolaas’ en Arjaans zus Anna Stoffelina zou op 14 december 1794 op 34-jarige leeftijd overlijden. Zij was toen nog steeds thuis woonachtig.[3]

De Vierde Engelse Oorlog
Tussen 1688 en 1780 bestond tussen Groot-Brittannië en de Republiek meer dan negentig jaar lang een militaire alliantie met wederzijdse verplichtingen. De Republiek had zijn vloot decennialang verwaarloosd en kon daaraan eigenlijk niet meer voldoen. Daar stond tegenover dat Britse kapers en marineschepen in de vele oorlogen met Frankrijk op grote schaal neutrale Nederlandse koopvaardijschepen opbrachten. De wederzijdse irritatie bereikte een hoogtepunt toen gouverneur Laurens de Graaff in 1776 een militair saluut bracht aan het Amerikaanse kaperschip Andrew Doria op de rede van St. Eustatius. Dat was een erkenning van de VS nog voordat welk ander land dat gedaan had. De Britten ergerden zich aan de grootschalige buskruit- en wapenexport die vanuit het kleine eilandje werd bedreven met de Amerikaanse opstandelingen en ondanks Nederlandse toezeggingen ongehinderd doorgang bleven vinden. Een reeks aan incidenten leidde in de daaropvolgende jaren tot het uitbreken van de oorlog. Een belangrijke aanzet daartoe was het onderscheppen van een handelsverdrag tussen de stad Amsterdam en de VS, in geval deze onafhankelijk zouden zijn. Deze papieren werden aangetroffen bij Henry Laurens, die vanuit de VS op weg was naar de Republiek om het ambt van ambassadeur te gaan vervullen. De directe aanleiding tot de oorlog vormde de aansluiting van de Republiek bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit met onder meer Rusland, Denemarken en Zweden. Voordat dit kon worden geratificeerd besloot Groot-Brittannië op 20 december 1780 de oorlog te verklaren. Binnen enkele maanden werden meer dan vierhonderd Nederlandse schepen buitgemaakt door de Royal Navy en Britse kaperschepen, die met honderden tegelijk de Noordzee bevolkten. Voordat een waarschuwing West-Indië had bereikt slaagde admiraal George Rodney er met een Britse vloot in om op 3 februari 1781 St. Eustatius te veroveren en alle voor anker liggende schepen op te brengen; een miljoenenstrop voor de Republiek. Ook de kolonies Suriname, Essequebo en Demerary werden ingenomen. Door de aanwezigheid van de marine bleef Curaçao wel in Nederlandse handen.
De enige zeeslag van de oorlog was die bij Doggersbank op 5 augustus 1781, die eindigde in een remise. Als er al van een slag gesproken kan worden, want feitelijk waren het niet meer dan twee eskaders van acht schepen die beide een konvooi escorteerden en elkaar troffen.
Na een korte strijd, waarbij amper andere belangrijke gevechtshandelingen plaats vonden kwam het op 26 januari 1783 tot een wapenstilstand tussen beiden landen. Pas op 20 mei 1784 werd een ongunstige vrede gesloten, waarbij de Republiek vooral in Oost-Indië gebied verloor.[4]

Literatuur
*A. Wisse, 'De overgave van Demerary en Essequibo in 1781', in: Historia. Maandschrift voor geschiedenis en kunstgeschiedenis 8 (1942) 191-192.
*Ruud Paesie, Sociëteit van Essequebo; op- en ondergang van een coöperatieve scheepvaartonderneming, 1771-1788 (Vlissingen, 2017).
*Ruud Paesie, ‘De 'Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren': op- en ondergang van een Zeeuwse rederij’, in: Maurits Ebben, Henk den Heijer en Joost Schokkenbroek (red), Alle streken van het kompas. Maritieme geschiedenis in Nederland (Zutphen, 2010) 295-316.
*P.M. Netscher, Geschiedenis van de koloniën Essequebo, Demerary en Berbice, van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd ('s-Gravenhage, 1888).

Noten
[1] ZA, toegang 5, Archief Prefectuur van het Departement der Monden van de Schelde, inv.nr. 58, 1812 en toegang 25, Burgerlijke Stand Zeeland, MDB-O-1813, akte 594.
[2] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 60171.
[3] ZA, toegang 164 Verzameling Genealogische Afschriften, inv.nr. 535.
[4] Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019). Zie hoofdstuk 1.

Bij deze context horen de volgende brieven: