Samenvatting inhoud brief
De eerste januari hebben Golken en haar man zich in grote blijdschap en liefde herenigd.
Golken had tot haar grote verbolgenheid gehoord dat er mensen waren die haar man belasterd hadden, maar gelukkig vond zij haar man zo gezond terug, als zij hem daar achtergelaten had.
Met het eerste retourschip zal Golken haar moeder suiker sturen. Ze spoort haar aan, zoveel mogelijk daarvan te nemen op hun kosten en hoopt dat ze daar al een deel van ontvangen heeft. Zij probeert haar moeder te bewegen haar eens te schrijven hoe het met haar en haar man gaat; zeker nu Golken van haar eigen man heeft gehoord dat hij haar moeder een verontwaardigde brief vol grieven heeft gestuurd, wat niet had gebeurd indien zij erbij was geweest. Ze heeft haar man inmiddels tevredengesteld en hoopt dat haar moeder hierover niet al te bedroefd is. Ze zal haar man vragen haar moeder een troostende brief te schrijven. Zij spreekt de wens uit dat God haar moeder en haar man zal zegenen en doet de groeten aan al de vrienden, in het bijzonder aan Marij en Adreijan en oom Pere met zijn vrouw. Zij zendt haar moeder als laatste nog een groet mee van haar en haar broer.
Aansluitend op de woorden van Golken schrijft N. Lemps, hoogstwaarschijnlijk Golkens broer, een dag later, de 12de januari 1672, zijn moeder een kattebelletje. Hij zal Cornelis granaatappels sturen en zijn moeder op de hoogte houden van zijn wel en wee. Hij wenst haar met haar familie een zalig nieuwjaar, waarin zij probeert haar leven goed op te pakken, waarop hij haar dat zal vergoeden.
Hij beveelt haar, zijn zus en broer en alle vrienden aan in de bescherming van God.
De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.
Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.
Noten
Bij deze context horen de volgende brieven: