Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brieven
De brieven van Andries Verbrugge zijn, in tegenstelling tot veel andere Zee(uw)post wel aangekomen. Uit de reeks kunnen we opmaken dat hij de brieven bij zich heeft gehad toen hij weer terugkeerde naar Zeeland toen zijn schip werd buitgemaakt door de Engelsen en deze al zijn brieven afpakten. Ook kan worden opgemaakt dat hij samen met zijn broer Geleijn op een plantage op St. Christoffel verbleef, zoals St. Kitts destijds werd genoemd. De westpunt van het eiland (Kaap Ster) was eind zeventiende eeuw een belangrijke vestigingsplaats voor Zeeuwse kolonisten, ofschoon het eiland geen Nederlands bezit was, maar zou uiteindelijk door hen weer verlaten worden. In de brieven uit 1663 en begin 1664 worden beiden door vader Lambrecht en moeder Maaike gegroet, maar Geleijn is kennelijk zonder Andries in de zomer van 1664 naar huis gekomen. Vanuit Vlissingen stuurde hij op 5 september 1664 een brief naar zijn broer. Uiteindelijk zou Andries zelf ook thuis komen, maar wanneer dat is geweest (ergens tussen 1664 en 1669) is niet duidelijk.
Vier van de acht brieven zijn afkomstig van vader Lambrecht Verbrugge, juist die man die van drankmisbruik wordt beschuldigd. Deze blijkt een vaste hand te hebben te oordelen naar het schrift, maar nadat zowel neef Jan Roelanse Adolphus als broer Geleijn zijn thuisgekeerd nemen zij de correspondentie over. Geleijn stuurt nog twee brieven, terwijl moeder Maaike in 1663 ook nog een brief schreef. Gezien de verhuizing van vader Lambrecht naar een huis elders in de stad lijkt er na de thuiskomst van zowel Jan als Geleijn het nodige gebeurd te zijn in huize Verbrugge.

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevind zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia Commons Inhoud brief 25 september 1663
Lambrecht Verbrugge, de vader van Andries schrijft hem op 25 november 1663 een brief die hij op St. Christoffel (St. Kitts) ontvangt. De moeder van Andries is drie weken lang heel ziek geweest, en de familie dacht al dat ze zou overlijden toen ze plotseling toch beter werd. Neef Jan Roelansen arriveerde op 21 november 1663 in de haven. Neef Matthijss Jacobsen zou normaalgesproken bij goede wind op 27 november moeten arriveren. Andries wordt verzocht de inhoud van de brief met broer Geleijn Verbrugge te bespreken.

Inhoud brief 5 december 1663
Maaike Andriesen, de moeder van Andries, schrijft op 5 december 1663 een smekende brief aan haar zoon op St. Christoffel, waaruit het familieleed dat in andere brieven goeddeels ontbreekt, duidelijk naar voren komt. Zij begint haar brief met het vermelden van de koorts van moeder, Liesbeth en Sara. Er wordt met smart gewacht op post van Andries of van zijn broer Geleijn die bij hem is. Zelf is Maaike ook ziek geweest. Door de kosten die ze daarbij gemaakt heeft is ze niet in staat geweest hem een pakje te sturen en dacht zelfs te zullen sterven, maar zo stelt ze, ze is door de barmhartige God genezen. Ze verklaart dat de oorzaak van haar ziekte gelegen is in de zware omstandigheden waaronder zij leeft omdat haar man elke dag gaat drinken in de stad en dan pas om tien, elf of twaalf uur ’s nachts thuiskomt en daar ook het huis nog eens op stelten zet: ‘vader die mees alle daghe uijt blijft tot ’s nachts de klocke 10, 11 à 12 uijren ende dan noch thuijs comende het huijs in roeren stelt.’ Maaike vraagt daarom aan Andries of hij een brief aan grootvader sturen wil waarin hij de klachten over vader uiteenzet en grootvader aanmaant om vader aan te spreken over zijn gedrag. Grootvader moet dan echter niet zeggen dat de klachten van Andries komen. Maaiken hoopt haar beide zoons Andries en Geleijn nog te zien voordat zij sterven zal en wenst ze honderdduizend goede nachten. Tevens wenst ze Antheunis Verbrugge en Adriaantje ook al het goede toe. In het postscriptum drukt ze Andries nog eens op het hart de brief aan grootvader te richten aan grootmoeder omdat die er wel voor waken zal dat vader hem niet eerst in handen krijgt. Waaruit opgemaakt mag worden dat Lambrecht Verbrugge vanwege zijn alcoholisme regelmatig zijn familie terroriseert.

Inhoud brief 2 februari 1664

Vader Lambrecht Verbrugge schrijft vanuit Vlissingen op 2 februari 1664 aan zijn zoons Andries en Geleijn die op St. Kitts verblijven. Hij meldt dat Andries' brief van 25 december is aangekomen (die is daarmee dus binnen acht weken gearriveerd, hetgeen snel is). Hij laat weten dat de familie nog gezond is en broer Antheunis zijn vrouw op 29 of 30 januari is bevallen van een zoon. De suiker wordt in Vlissingen voor 9 groten (22,5 cent) per pond verkocht. De kleine Cate vraagt ook om suiker en Lambrecht hoopt dat Andries dit voor haar versturen wil. Neef Antheunis Verbrugge, die bakker is, is halverwege januari gestorven.

Inhoud brief 7 februari 1664
De brief, eveneens van Lambrecht, bevat dezelfde inhoud als die van 2 februari. Andere gememoreerde zaken zijn de prijs van indigo (die fl. 1,65 per pond zou bedragen).

Inhoud brief 8 mei 1664
Lambrecht brengt op 8 mei 1664 de groeten over van grootmoeder en grootvader aan Andries. De prijs van de indigo is in Vlissingen nog steeds fl. 1,65 en die van suiker 20 cent en één oortje per pond. Gerrit Tange en Jan Doens zijn teruggekeerd van hun scheepsreis. Verder vraagt hij aan Andries ook de groeten aan zijn broer Geleijn te doen, waarvan Lambrecht verwacht dat die op dat moment nog op St. Christoffel verblijft.

Inhoud twee brieven 4 september 1664

De eerste brief van 4 september is afkomstig van de neef Jan Roelandse Adolphus. Die schrijft dat hij de brief van zijn broer Geleijn op 5 juni ontvangen heeft waaruit hij begrepen heeft dat beiden nog in goede gezondheid verkeerden.
Katelijne, de zus van Andries bedankt hem voor het lekkers (wellicht suiker) dat ze van hem ontvangen heeft. Een nogal vreemde opmerking is dan ook dat Jan beweert dat het zijn gezin bevreemd dat hij nooit iets geschreven heeft omdat de vier tot vijf schepen die vanuit West-Indië kwamen geen berichten meenamen, terwijl Geleijn over hem berichtte.
Jan meldt dat er grote oorlogsdreiging is van Engeland en hoopt daarom dat Andries nog voor die tijd behouden thuis komt. Met de economie gaat het heel slecht in de Republiek, want er varen geen schepen meer naar de West-Indische eilanden noch op Spanje of Frankrijk, waar een uitvaarverbod voor geldt.
Zijn broer Antheunis Verbrugge is doende een voorschot te innen en zou naar Vlissingen op weg zijn. Jan heeft Andries een vaatje droge vis gestuurd en hoopt dat dit goed aangekomen is. Hij verwacht Matthijs elke dag thuis te komen en hoopt van Andries alsnog een brief te ontvangen. Hij zou hem graag iets voor het opgestuurde vaatje suiker teruggegeven hebben maar was daar onzeker over omdat hij niet wist hoe het met Andries was gesteld.

Op dezelfde 4 september stuurt ook broer Geleijn een brief aan Andries. Deze gaat mee met kapitein Gerrit Tange. Hij laat weten dat de goederen die Andries heeft verstuurd zijn gearriveerd en al tegen een goede prijs zijn verkocht. Geleijn is echter zo onvoorzichtig geweest het vaatje suiker dat hij zelf mee naar huis nam en waar oom Jan (Roelandse Adolphus) 2/3de part in had aan zijn vader ter verkoop mee te geven. Kennlijk was hij niet op de hoogte van de waarschuwingen over zijn alcoholisme, want hij heeft er nog geen geld van gezien. Kennelijk is er wel wat ten goede gebeurd in de gezinssituatie want vader is woont kennelijk niet meer thuis maar in het huis van Jan Brand en het schijn iets beter met hem te gaan. Hij vraagt ook om eventuele inkomsten uit schulden aan zijn adres naar Vlissingen te sturen en herhaalt dit tot tweemaal toe in de brief. Het is een zeer slechte economische tijd.

De compagnie in Frankrijk wil niet dat er in verband met het gevaar nog op de Caribische Eilanden wordt gevaren, zelfs twee particuliere Franse schepen zijn in beslag genomen. Daarom zal Geleijn voorlopig niet terugkeren naar St. Christoffel en de ontwikkelingen in Vlisisngen afwachten. Engeland zou 470 ton goud van de Nederlanders in bezit hebben end e ambassadeur heeft de Republiek bedreigd. Hij is daarom verhoord, maar Geleijn kan wel melden dat de VOC-vloot zes dagen geleden veilig binnengekomen is. In verband met de oorlogsdreiging heeft Geleijn het niet gewaagd twee suikerketels met schipper Gerrit Tange mee te geven. Die kreeg een boete omdat hij toch uitvoer. Geleijn durfde zijn geld niet te riskeren met zoveel gevaar, maar wil de ketels wel sturen als er een cargazoen retour komt, als dit dan maar verzekerd wordt verstuurd. Hij raadt Andries in verband met de oorlogsdreiging dan ook aan om op St. Christoffel te blijven. De cargadoors versturen op het ogenblik geen goederen, maar ook de opvarenden hebben gestaakt.

Hij raadt Andries aan zoveel mogelijk indigo op te kopen want dat wordt momenteel al voor 41 stuivers (fl. 2.05) per pond verkocht, de suiker tot wel 21,5 cent per pond, maar de tabak loopt slecht vanwege de pest in Amsterdam. De pest heeft in een zondag al aan 300 mensen het leven gekost en de laatste twee dagen aan 700 mensen. De toestand van Amsterdam, Leiden, Haarlem en Heuijtert zijn slecht en Geleijn vertrouwt de overheid niet: ‘Taback
slecht, vanwegen de peste in Amsterdam. Isse grooter alse oeijt is gewest, daer is dan der sondach 300 begrave en nu sijnder 700 in twee dagen begraven. En daer woorder veele noch verswege dattet schrijkelijck is om te
[h]ooren van Amsterdam, Leij[d]en, [H]aerlem en Heuijtert.’ Om de pest in te dammen is het verboden in Middelburg en Vlissingen om goederen uit Holland in te voeren.
Antheunis gaat in de herfst in de Slijkstraat in Vlissingen wonen, maar zijn kind is opnieuw doodgegaan. Verder weet hij te melden dat Marie een vrijer heeft, maar hij heeft zelf geen idee wie dat mag zijn. Omdat hij niet weet of hij zelf ooit nog naar St. Christoffel terugkeren zal vraagt hij Andries om aan Jan 1% van de goederen te geven die hij ontvangt en voor zichzelf 10% te houden. Indien ‘de jongen’ de goederen van Jan Ladder kan verkopen moet hij 4% krijgen bovenop zijn al bestaande provisie. Geleijn zou willen dat Jan op het eiland bleef zodat hij bij hem kon wonen en goed maandsalaris kon geven. Geleijn heeft de moeder van Jan zestien maanden salaris uitbetaald. Met een snelle afscheidsgroet zegt Geleijn zijn broer gedag.

Inhoud brief 25 september 1664
Geleijn Verbrugge schrijft zijn broer op 25 september 1664 vanuit Vlissingen een brief, waarin hij aangeeft zijn brief van 18 juli 1664 ontvangen te hebben van schipper Mattheus Lievense. Hij doet een beroep op Andries om de schulden die hij tegoed heeft van eilandbewoners van St. Christoffel te innen. Hij noemt de personen Wijllem Freij, kapitein Bennefel, Wijllem Kepen, Rijsser Alkefeer, Jan Ladder en Felijp Peijn. Vooral van die laatste hoopt Geleijn dat hij zijn schulden kan transporteren aan een Fransman of in Franse grond op het eiland, want hij vreest de oorlog met de Engelsen, die immers de meeste grond op het eiland St. Christoffel bezitten: 'sijet sooveel uijt de Engelse gront in de Franse gront te crijgen als mogelijck is, want het laet hem aensijen tot oorloge met Engelant.' De Guineevaarders (de slavenschepen op Afrika) zullen over drie weken uit Middelburg vertrekken, dus eind oktober 1664. Geleijn raadt Andries aan zo lang mogelijk op de eilanden te blijven en al zijn schulden te innen met het oog op de oorlog en het gegeven dat er de komende jaren waarschijnlijk amper schepen naar West-Indië zullen vertrekken. Er liggen in de Middelburgse haven drie schepen klaar voor de vaart op West-Indië, waar ook veel mensen mee mee willen, alleen zijn er geen kooplieden dit op dat moment de schepen willen bevrachten met het oog op de risico's. Schipper Jan Andriessen zit voor tweederde vol, maar heeft zelf angst om de reis aan te vangen. De baas van Geleijn wil dat hij met Andriessen meevaart naar West-Indië, maar zelf heeft hij nog niet beslist. Hij overlegt daarover op 27 september en kijkt dan wat een wijs besluit is, want zo geeft Geleijn aan, als het oorlog is en er geen handel zal zijn is het ook niet van nut dat hij op St. Christoffel verblijft: 'soo het gebeurde dat wij op Crestoffel niet mochten [h]andelen, soo weet ick niet wat ick daer met goet doen sou,' want alleen van de handel met St. Eustatius kan op dat moment nog geen geld worden verdiend. 
Geleijn heeft het deel van Andries ontvangen voor de verkoop van het cargazoen aan boord bij Jan Atte en zal hem de daarvan toekomende 10% winst overhandigen. Vervolgens geeft hij de beursprijzen van diverse goederen:
-indigo fl. 1,10 - 1,15 per pond
-suiker fl. 0,2175 per pond
-katoen fl. 0,50 - 0,525 per pond
-geweren: fl. 12,- per stuk. 
Hij vraagt Andries om zijn gereedschap dat nog in St. Christoffel in een pakhuis ligt daar zo lang mogelijk te laten, omdat hij het wellicht nog nodig heeft als hij die richting op komt. Indien Andries van het eiland vertrekt mag hij het echter aan iemand anders geven.
Geleijn verontschuldigd zich tegenover kapitein Bennefel dat hij de koperen (suiker)ketels niet kan meenemen in verband met de oorlog, maar beloofd dat indien hij zelf nog mocht komen, hij ze persoonlijk mee zal nemen.

Familie Verbrugge
Vermoedelijk is Andries Verbrugge een tweede kind met die naam, nadat een eerder kind is overleden. Uit het huwelijk van Lambrecht Verbrugge en Mayken Joris werd op 19 juni 1635 namelijk een Andries gedoopt in de Nederduitsch gereformeerde kerk, maar op 6 oktober 1641 werd opnieuw een Andries Verbrugge gedoopt die nu als ouders Lambrecht Verbrugge en Maaijken T(h)oors had.[1] Vermoedelijk is dit de Andries die wordt aangeschreven. Deze zou dan 22 jaar zijn geweest toen hij de brieven op St. Christoffel ontving. Lambrecht Verbrugge trad op 17 april 1632 met Maaijken Thoors in het huwelijk . Andries Verbrugge is na 1664 vermoedelijk teruggekeerd naar Vlissingen, want op 26 oktober 1669 ging hij in ondertrouw met Appollonia Quirijns in de Nederduits gereformeerde kerk.[2] 

Caap Ster St ChristoffelZicht op Caap Ster op St. Christoffel, het huidige St. Kitts, bron: Google Maps De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

Literatuur
*J.R. Bruijn, 'Kaapvaart tijdens de tweede en derde Engelse Oorlog', in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 90 (1975) 408-429.
*J.R. Bruijn, The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum, 2006).
*A. Doedens, Liek Mulder, Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).

Noten

[1] GAV, toegang 7387, Familie Van der Swalme, 1772-1848, inv.nr. 5673, fol. 58 en 72.
[2] GAV, toegang, 7357, Hervormde Gemeente te Vlissingen, Kerkenraad en Kerkvoogdij, 1579-1973, inv.nr. 534 en 538.

Bij deze context horen de volgende brieven: