Samenvatting brief aan Van Goethem
Samenvatting brief aan Poelevelt
Carel Nachtegegael en J. Raphaell Asboah schrijven op 7 januari 1672 uit Suriname aan Carel van Poelevelt, koopman in Vlissingen, dat wijlen Alexander Arter kort voor zijn dood zijn zaken aan hen heeft toevertrouwd en voegen zijn boedelinventaris en een cognossement bij van een lading van vijf (vaten) suiker die Arter heeft afgescheept in het schip ’t Fort Zelandia van schipper Cornelis Bastiaensen. Omdat Arter pas kort geleden is overleden, was er geen tijd om een uitvoeriger boedelinventaris te zenden, wat op korte termijn alsnog zal geschieden. Toch geeft de meegezonden boedelinventaris een goed beeld van Arther. Schokkend voor de 21ste-eeuwse lezer zal zijn dat zich in deze inventaris tussen de kleding en meubelstukken ook het eigendom van vier slaven wordt vermeld. Hieruit kan bijvoorbeeld worden opgemaakt dat Arther deze een westerse naam had gegeven (De slaven werden Fransisco, Ovil, Freeck en Anthonij genoemd). Bij zijn overlijden bezat Arther fl. 23,15 en vermoedelijk 5 3/4 ounce goud en 1,5 ounce zilver. Andere zaken die Arther bezat waren:
-een oude doos met naaigoed
-een doos met 2 scheermessen, 3 lancetten en 3 kameijen
-een pond wit grof garen
-10 hemden in een houten kist; 3 mansrokken; 6 onderbroeken; 18 zakdoeken; 3 Oost-Indische dassen; 1 zwarte greinen broek en 2 oude pakken met kleding
-1 roe en 1 degen
-9 gedrukte boeken; 1 huisbijbel
-7 (fles)kelders
-1 spiegel en een bekken
-2 lege kisten en 1 kist met oude rommel
-1 tafeltje en 2 houten banken
-8 stuks letterhout
-7 pullen met 6 kleine flesjes
Hieruit kan worden opgemaakt dat Arther vermoedelijk zijn eigen kleding herstelde en naast zijn kleding eigenlijk alleen een tiental boeken, wat lege flessen en acht stuks letterhout in bezit had. De inventaris werd op 28 december 1671 opgemaakt door Alexander Batij in het bijzijn van Nachtegael en Asboah en in aanwezigheid van Isaacq Drage en Pieter Verhaege.
Pieter van Goethem
Pieter van Goethem werd geboren te Leiden en was daar actief als boekdrukker. Hij was alszodanig te Middelburg werkzaam tussen 1656 en 1679, aanvankelijk in de Korte Giststraat, later op de Grote Markt 'In den Leydschen Boeck-binder'. Hij was stads- en statendrukker en vele malen deken en beleder van het gilde. Hij gaf onder meer uit: Cornelis Udemans, ‘Af-beeldinge van de Verkeerde Werelt’ (1661) en Arend Roggeveen, ‘’t Nederlantsche Treur-spel, sijnde de Verkrachte Belgica’ (1669). In 1657 verscheen bij hem ‘La lyre d'Apollon en poésies meslées...’ waarvan hij zelf de auteur was. Op 28 maart 1662 werd hij poorter te Middelburg. In 1668 kreeg hij een boete van £Vls. 16:13:4 (ofwel honderd gulden) voor het drukken van het verboden werkje Apologia modesta et Christiana van Johannes Besius dat door de vroedschap van de stad verboden was.[1]
Carel van Poelevelt
Carel van Poelevelt wordt in de jaren ’60 van de zeventiende eeuw enkele malen vermeld in verband met transacties van huizen.[2]
Carel van Poelevelt wordt in 1668 vermeld als rekestrant samen met twee collega-kooplieden in de notulen van 26 en 27 april 1668 van de Staten van Zeeland betreffende een arrest op een veroverd Frans schip dat in Middelburg was opgebracht. [3]
De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.
Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.
Noten
[1] H.M. Kesteloo, De stadsrekeningen van Middelburg VII (1600-1675) 56, in: Archief (1902) 421.
[2] Gemeentearchief Vlissingen, toegang118, Oud-rechterlijk archief Vlissingen, inv. nrs. 750-752, Leggers van gebouwde en ongebouwde eigendommen in de stad Vlissingen met vermelding der daarop betrekking hebbende transporten en plechten circa 1610-1808.
[3] ZA en ZB, Notulen Edelmogende Heeren Staten van Zeeland (1668) 112-113. ‘De Requeste van Carel van Poelevelt, Jan Macquet, en Willem Tresenier, koopluyden binnen Middelburgh en Vlissingen, versoeckende arrest op sekeren Franschen Prys, by een Vlaemsch Commissie Vaerder genomen, en alhier opgebracht, om daeraen te verhalen de schade by haer geleden, ter oorsake van sekere Chaloupe, gevaren zynde van Vlissingen naer Duynkercken, en by de voorschreve Commissie Vaerders genomen, en tot Nieupoort opgebraght, tegens alle reght en reden, sonder dat sy daer van voor alsnogh restitutie hadden konnen bekomen. Waerop wesende gedelibereert: Is goet gevonden en verstaen, de voorschreven requeste te stellen in handen van de Heeren van Brunisse en Coppal, om den inhoude van dien, en de Stucken daer toe applicabel, nader te examineren, en van haere ondervindinge rapport te doen (…) Nader gedelibereert zynde op de requeste van Carel van Poelevelt, Jan Macquet en Willem Tresenier, breeder gementioneert in de Notulen van gisteren: Is goet gevonden en verstaan, het arrest by deselve versoght, te laten geschieden door de Heeren van de Admiraliteyt, ten koste en peryckel van de Versoeckers.’
Bij deze context horen de volgende brieven: