Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Plantage Valkenburg 1707 Rijksmuseum SK-A-4075Sinaasappelplantage in Suriname, olieverfschilderij Dirk Valkenburg, ca. 1707, collectie Rijksmuseum, AmsterdamJan Jansen Maros schrijft op 9 januari 1672 uit Torarica,[1] Suriname, aan zijn neef Pailipa (Flips) Boncet de jonge in Vlissingen en bevestigt de ontvangst van twee brieven, waarvan een van 25 augustus 1671. Door verlammiing ‘lammeheit’ in zijn handen moet hij de brief door een ander laten schrijven. Hij hoopt in een volgende brief per eerstvolgend schip meer informatie te kunnen geven. Hij meldt dat Boncet niet bang hoeft te zijn dat hij de knecht niet in de hand kan houden. Ook hoeven Boncet en de vrienden zich geen zorgen te maken over financiën, want alle schulden staan op zijn naam. Hij gaat overleggen met de gouverneur[2] en andere fatsoenlijke lieden. Tenslotte belooft hij te zullen doen wat Boncet hem ten aanzien van de plantage heeft geschreven.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).

Noten
[1] Torarica, in de brief Toraka, was vóór Paramaribo hoofdstad van Suriname. Zie ook: John H. de Bye, Torarica: de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
[2] Herman Daniël Benjamins en Joh. F. Snelleman (red.) Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (Den Haag/Leiden, 1914-1917) passim. Met ‘governeur’ is bedoeld Pieter Versterre († 1677), in 1671 aangesteld tot gouverneur ad interim, welke functie hij bekleedde tot zijn dood in 1677.


Bij deze context horen de volgende brieven: