Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

FO124481Voormalig kantoor van IJzergieterij Boddaert aan de Kousteensedijk, wellicht ooit de woning van C. Maale, ca. 1974, foto: J. Simonse, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 124481 Reizende achttiende-eeuwers waren afhankelijk van de beperkingen van vervoersmiddelen en het weer. J. Bonk en J. Janise, beiden werkzaam in de ‘Zeeuwse kolonie’ Berbice (tegenwoordig: Guyana) troffen het niet. Eerst lukte het niet om in november 1780 de Atlantische Oceaan over te steken en vervolgens brak de Vierde Engelse Oorlog (1780-1783) uit, waardoor niet alleen hun post door de Engelsen werd onderschept en nooit aankwam, maar het ook waarschijnlijk lange tijd heeft geduurd voor ze opnieuw de overtocht konden maken van de Bovenwindse Eilanden naar de Republiek.

Na de oorlogsverklaring op 20 december 1780 namen de Britten in januari 1781 namelijk de kolonie Sint-Eustatius in bezit. Ingenieur Jan Carel Willem Herlin, militair adviseur in Berbice, had zich beijverd om de in slechte toestand verkerende gebouwen en versterkingen van Berbice zo snel mogelijk aan te pakken. Het ontwerp werd in december 1780 goedgekeurd, maar dat zou te laat blijken. Doel was de kolonie te wapenen tegen kaperschepen. De verbeteringen werden te laat ingezet, want in maart 1781 veroverden de Engelsen de West-Indische koloniën en twee Engelse kaperschepen veroverden Berbice. Kort daarop werd Berbice door de Fransen ontzet. Pas in 1784 werd Peter Hendrik Koppiers tot nieuwe gouverneur benoemd.

J. Bonk en J. Janise schreven op 22 november 1780 een brief aan C. Maale en zijn vrouw vanuit Sint-Eustatius. De twee waren waarschijnlijk handelsvertegenwoordigers in dienst van Maale in Berbice en werden gedwongen hun reis af te breken, waardoor ze nu op Sint- Eustatius verzeild geraakten. Zij spraken de geadresseerden aan als ‘mijn waarde baas en vrou’. Hun brief bevat – zelfs voor die tijd - nogal wat spelfouten. Zo worden meerdere letters overgeslagen (na in plaats van naar, vaderland zonder r, toen met een d en ook de koloniën Sint- Eustatius en Berbice worden fonetisch - op zijn Zeeuws - gespeld). Interessant is dat Maale woonde op de Kousteensedijk, waar eeuwen later eerst een gieterij en later de Zeeuwse Bibliotheek werd gebouwd.
Janise en Bonk laten Maale weten ‘dat wij nog frais [fris] en gesond zijn’, 8 maar dat stormweer hen heeft belet om in oktober thuis te komen. In september waren de schepen vanuit Berbice vertrokken, maar midden op de oceaan werd de storm dusdanig dat men besloot de wal weer op te zoeken: ‘…wij zijn in’t laa[t]st september uyt de Barbiesjes vertrokken denkende na[ar] het vade[r]lande te gaan. Dogh d[t]oe[n] wij op de hoogte van 30 gaden, 600 mijlen van’t Canaal waaren ontmoeten wij niet anders als storm en slegt weer waardoor wij genoodsaakt zijn geworden terug te keeren.’ De scheepsleiding sloeg hier toch de plank mis, want vanaf de dertigste breedtegraad is de meest minimale afstand tot de ingang van het Kanaal (langs de Afrikaanse kust) nog zeker 1.050 zeemijl. Het slechte weer voorkwam waarschijnlijk de mogelijkheid om de juiste lengtegraad te berekenen. Nog lang niet ieder schip had immers een goede chronometer aan boord. Men zeilde met schade terug naar Sint-Eustatius, waar het schip met Janise en Bonk op 22 november 1780 aankwam. Beiden besloten meteen hun werkgever in kennis te stellen. Door de westenwinden die vanuit het Caraïbisch gebied over de Atlantische Oceaan voeren is de overtocht vandaar naar Europa doorgaans een voorspoedige. Dat houdt echter wel in dat wie terug wil naar Midden-Amerika, dit via een lange bocht langs de Afrikaanse kust en vandaar aansturend op Brazilië moet doen. De schade aan het schip was dusdanig dat men wellicht zelfs naar Caracas moest om het te laten repareren: Dog het kan wesen dat wij na[ar] Caracas gaan. Dog wij hebben geen veiligheyd van de zaak.’

Het is voor het tweetal te hopen dat ze in die richting gereisd zijn, want spoedig nadat Engeland op 20 december 1780 de Republiek de oorlog verklaarde werd Sint-Eustatius in februari 1781 ingenomen door de Engelse admiraal George Rodney. De brief zelf is kennelijk met het postverkeer uit de West, eind december 1780, richting de Republiek gegaan en ergens op die route door de Engelsen geconfisqueerd. Maale en zijn vrouw zullen dus lang onwetend zijn gebleven over het lot van Janise en Bonk.

Bonk en Janise
Wie waren de hoofdpersonen uit deze brief? In juni 1781 werd er een Pieter Janisse in Middelburg begraven, maar het is ongewis of het hier de briefschrijver betreft. In de familie van zijn reisgenoot overleed op 16 februari 1796 een Hendrik Bonk, een baby van zes weken oud uit de Winterstraat. Dit zou een kind of kleinkind van J. Bonk kunnen zijn, maar hier moet verder onderzoek naar worden verricht. De kans is groot dat het Janise en Bonk niet meer is gelukt om snel terug te keren naar de Republiek en dat ze tot 1784 hebben moeten wachten om weer naar hun baas aan de Kousteensedijk terug te keren. Deze baas, C. Maale, was vermoedelijk Christiaan Otto Maale, die in november 1799 te Middelburg overleed.

FO104804IJzergieterij Boddaert aan de Kousteensedijk omstreeks 1895, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 104804 IJzergieterij Boddaert
Ene ‘Christiaan Maalen’ kocht op 3 juni 1781 voor 50 Pond Vlaams een huis op de Kousteensedijk van Abraham de Smit. Het is bekend dat er weinig huizen aan de Kousteensedijk hebben gestaan en een groot gedeelte daarvan in beslag genomen werd door de pakhuizen van de West-Indische Compagnie. Na de aanleg van het Kanaal door Walcheren en het verdwijnen van de oude singels werd aan de Kousteensedijk een nieuw bedrijf opgericht, dat vrijwel alle vrije ruimte naast het huis van bewaring in beslag nam.
Op 23 juli 1850 werd door Willem Reinbrand Boddaert (1812-1888) samen met Johannes Agelink van Renterghem en boekhouder Pieter Nachtegael een ijzergieterij opgericht onder de naam Firma Boddaert en Renterghem. Boddaert bezat de helft van het aandelenkapitaal van 6.000 gulden en stamde uit een oude familie die al in de zestiende eeuw naar Middelburg was gekomen en die altijd in ijzer gehandeld had. De ijzergieterij verhuisde in 1859 van de Vlissingsestraat naar de Kousteensedijk. Deze vestiging werd in 1983 gesloten om plaats te maken voor de nieuwbouw van de Zeeuwse Bibliotheek die in 1985 werd geopend. De brief van Janise en Bonk is na meer dan 235 jaar, ditmaal digitaal, alsnog op de Kousteensedijk aangekomen.

Literatuur
*A.F. Franken, ‘IJzergieterij Boddaert’, in: De Wete 28/1 (1999) 8-16.
*P.M. Netscher, Geschiedenis van de koloniën Essequebo, Demerary en Berbice: van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd (’s-Gravenhage, 1888)
*Barbara Tuchman, Het eerste saluutschot. De Amerikaanse vrijheidsstrijd en de Republiek (Houten, 1988)

Noten

Bij deze context horen de volgende brieven: