Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brieven
AlbanGrootboek van de VOC kamer Zeeland, met daarin de administratie van de opgebouwde gage van d'Alban, NA, VOC, 1.04.02, inventarisnr. 13289, fol. 39. In haast stuurt koopman/reder H. Hellemann op 20 februari 1791, vanuit Vlissingen een blikken doos naar zijn vriend, de heer Alban, luitenant op het schip Zeeland. In de daarbij behorende brief vraagt Helleman hem, de doos bij andere spullen te voegen en namens hem aan de heer Cons[tantijn] Adriaansen af te geven. De eerste bestemming van de scheepsreis van het VOC-schip Zeeland is Kaap de Goede Hoop en Hellemann wenst de heer Alban een goede aankomst daar.

De heer A. Brand uit Chinsura stuurt op 9 november 1792 een korte brief naar de heer d’ Alban, luitenant op het schip St. Laurens dat voor anker ligt in Voltha bij Chinsura (Bengalen). Hij had de heer Alban toegezegd hem een document te sturen, waarom deze hem verzocht had, maar excuseert zich dat hij dat vergeten was en sluit dit document alsnog bij in zijn brief. Hij zegt het jammer te vinden dat ze elkaar nog niet hebben ontmoet te Chinsura, waardoor Alban de komedie die ze daar gespeeld hebben, gemist heeft. Verder heeft hij geen nieuws, behalve het verzoek aan Alban, een formaliteit door te geven van de heren Bogaardt en Deleman aan de heer Streng en deze voor hem te (laten?) tekenen. Daarmee besluit Brand zijn brief.

In zijn brief vanuit Souratta op 29 december 1793 bedankt de heer Reeff op vriendschappelijke wijze de heer Alban, voor de hem toegezonden kwitanties van zijn afgescheepte goederen. Uit de brief blijkt dat Alban op zijn beurt Reeff bedankt heeft voor gedane moeite, maar deze laatste wuift zijn dankzegging luchthartig weg; hij had hem graag met iets beters gediend dan met ‘diergelijke bagatellen.’
Mocht hij niet aan boord komen, dan wenst Reeff bij deze Alban een gelukkige, spoedige en rampvrije reis. Ook hoopt Reeff dat hij over niet al te lange tijd Alban zal ontmoeten, opdat zij elkaar beter leren kennen. Tenslotte vraagt hij hem de heren Versveld en De Wert zijn groeten over te brengen en vermeldt terloops veel last van astma te hebben. Hij besluit zijn brief met een beleefde groet.

Op 28 december 1795 schrijft de heer G.E. van Mook vanuit Batavia een korte brief naar de heer d’ Alban, kapitein-luitenant op het VOC-schip St. Laurens. Hij legt hierin uit dat de bootsmansmaat op de werf een schrijffout heeft gemaakt in de opgave van het bezorgadres; de prauw met water had bezorgd moeten worden op het schip St. Laurens.
Kortgeleden heeft Van Mook zijn douceur gekregen van de heer Roos. Hij is deze nog een bedrag à ƒ 1,39 (in rijksdaalders) verschuldigd, maar de heer Roos wil niets vergoed hebben, ondanks dat hij Van Mook verzekerd had ‘geen roode duit meer in huijs te hebben.’ Van zijn soldij heeft hij de heer d’ Alban een geldbedrag van twintig rijksdaalders overgemaakt dat hij vrijelijk kan besteden en terug kan betalen wanneer het hem uitkomt.
Op de werf heeft Van Mook vernomen dat er vier grote vaartuigen op de rede liggen; het geschut moet worden overgeladen. Met een beleefde groet beëindigt hij zijn brief.

Het document van de heer doctor W.H. Becker, van november 1790 getekend te Middelburg, betreft een cognossement. Als procuratiehouder in dienst van de VOC - Kamer Zeeland, heeft hij twee kassen met goederen gekocht bij en betaald aan de heren Citters en Compagnons, kooplieden te Middelburg. Deze kassen zullen onder zijn toezicht worden verscheept in het schip Zeeland en tenslotte bezorgd aan het adres van de heer Willem van der Beeke, raad van Nederlands-Indië te Batavia.
Het document bestaat uit drie kopieën; bij twee ervan vervalt de waarde, wanneer er één voor ontvangst is getekend.

d'Alban
George Auguste dossit d'Alban kwam op 31 maart 1791 te Bengalen als luitenant in dienst van de VOC. Zijn achternaam doet een Franse herkomst vermoeden. Niet vreemd, want in de omgeving van Bengalen verbleven zowel Fransen als Engelsen. d'Alban ging in 1791 aan boord van het schip Zeeland van de VOC-kamer Zeeland. Zes jaar later, op 28 februari 1797 trad hij uit dienst. Tussen 1793 en 1795 was hij werkzaam aan boord van het schip St. Laurens. Dit was in 1784 gebouwd en verbleef na 1792 alleen nog in Azië. d'Alban heeft de laatste reis meegemaakt, want in 1797 werd het schip te Batavia gesloopt. d'Alban was dus geen zeeman, maar als militair verbonden aan de VOC. Voor handhaving van de orde waren er niet alleen militairen aan boord. Ook op de handelsposten van de VOC waren militairen aanwezig. Was d'Alban aanvankelijk nog luitenant, in de laatste twee brieven wordt zijn rang aangeduidt als kapitein-luitenant en is hij kennelijk gepromoveerd in 1793.[1]
Van een totaal opgebouwd vermogen van fl. 431,45 hield d'Alban na aftrek van schulden nog een bedrag van fl 58,- over.

Noten
[1] NA, VOC, 1.04.02, inventarisnr. 13289, fol. 39.

Bij deze context horen de volgende brieven: