Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuw Herman de Huybert, luitenant bij een compagnie soldaten te voet in Suriname, schrijft op 13 januari 1672 uit Paramaribo aan Philips Julius Lichtenberg (in de brief Lichtenbergh), gouverneur van Suriname, verblijvend in de Republiek, dat hij tot zijn spijt uit brieven van zijn broer Justus de Huybert, secretaris van de Staten van Zeeland, en van diens dochter Anna Genoveva (in de brief Anne Geneveuve) vernomen heeft van de ziekte van Lichtenberg. Hij hoopt spoedig te vernemen dat het hem beter gaat. Zijn brief dient om Lichtenberg ervoor te bedanken dat deze zich met succes heeft ingezet voor de terugkeer van Herman de Huybert naar Nederland. De afzender betreurt dat hij zijn dankbaarheid slechts door middel van brieven tot uitdrukking kan brengen. Hij zal God bidden voor herstel van gezondheid van Lichtenberg.

Mr. Justus de Huybert (1611-1682)
Meer dan in de achttiende waren er in de zeventiende eeuw onder de Zierikzeese bestuurders politieke talenten aanwezig. Als tweede stad van Zeeland zag de magistraat van Zierikzee het als haar taak om bekwame regenten af te vaardigen die ambitie hadden als bestuurders van het gewest en van de Republiek. Een van hen was mr. Justus de Huybert. De familie De Huybert behoorde vanaf het eind van de middeleeuwen tot de meest vooraanstaande families in Zierikzee. De vader van Justus was Adriaan de Huybert, die onder meer raad, schepen, burgemeester en thesaurier van de stad was. Naar hem is de De Huybertstraat in de wijk Malta in Zierikzee genoemd. Uit zijn eerste huwelijk met Anthonetta Teellinck werden vijf kinderen geboren. Justus was de op een na oudste. Zijn voornaam was een verfraaiïng van zijn doopnaam want die luidde Joos. Hij was genoemd naar zijn grootvader Joos Eewoudse Teellinck wiens carrière eindigde als lid van de Raad van State. Na de Latijnse school ging Justus in 1630 rechten studeren in Leiden.

Een plaats op de Zierikzeese regeringskussens behoorde voorlopig niet tot de mogelijkheden. Dat vanwege het feit dat Justus’ vader zitting had in de raad en het tegelijkertijd zitting hebben van vader en zoon was verboden. Zijn juridische kennis kwam te baat bij zijn benoeming tot schepen in 1645. Vier jaar later werd mr. Justus de Huybert secretaris en pensionaris van de stad. Het ambt van secretaris bracht met zich mee dat hij de penvoerder was. Dat van pensionaris betekende dat hij woordvoerder was en de vroedschap met zijn juridische kennis terzijde stond.

Ondertussen was Justus in 1640 in het huwelijk getreden met de in Antwerpen geboren Anna Engelbrechts van Dortmond. Het gezin woonde aan de zuidzijde van de Oude Haven, tegenwoordig Havenplein 10. In het huis ernaast, Havenplein 12, hadden Justus en zijn ouders gewoond. Na het overlijden van Anna hertrouwde hij met de Zierikzeese Levina de Munnick. Nadat hij in 1676 opnieuw weduwnaar was geworden, hertrouwde hij met Geertruida Vorstius, geboren in Leiden en weduwe van Pieter Sterthemius, lid van de Zeeuwse Rekenkamer. Ook haar zou hij overleven. Alleen uit het eerste huwelijk werden kinderen geboren: twee dochters en een zoon.

1664 vormde een belangrijk jaar in het leven van mr. Justus de Huybert. Toen werd hij benoemd tot secretaris van de Staten van Zeeland.  Al eerder had hij zich onderscheiden want in 1660 was hij belast met een gezantschap naar Frankrijk dat tot doel had om eerdere afspraken te vernieuwen en regelingen te treffen ten aanzien van de handel. Het werd een geslaagde missie. Daarom viel het oog opnieuw op hem toen een delegatie naar Engeland moest worden samengesteld, maar op dat aanbod ging hij niet in.

De Huybert hield er wel de eretitel van ambassadeur aan over. Trouwens, op zijn eer moet hij gesteld zijn geweest. Nagtglas schrijft in zijn Levensberichten van Zeeuwen dat De Huybert zich graag De Hubèr hoorde noemen, wat veel deftiger klonk. Nagtglas verhaalt ook dat De Huybert tevergeefse pogingen heeft gedaan de heerlijkheid Rengerskerke aan te kopen. Omdat die voor een deel in het water was verdwenen, stelde deze heerlijkheid weinig voor maar hij had zijn naam ermee kunnen verlengen: De Huybert van Rengerskerke. Die ijdelheid doet niets af aan de bekwaamheid van De Huybert. Nagtglas citeert de Zeeuwse historiekenner Pieter de la Rue die De Huybert kenschetste als onder meer ‘een liefhebber der ware deugd’, die heel goed de schijn van het zijn wist te onderscheiden.[1]
Het corpus Zeeuwpost bevat meerdere brieven van Herman de Huybert aan Justus de Huybert.[2]

Herman de Huybert (schrijver)

Blijkens de notulen van 19 maart 1671 van de Staten van Zeeland werd vaandrig Herman de Huybert bevorderd tot luitenant van de compagie te voet.[3] In 1676 diende hij nog steeds of weer opnieuw als luitenant in Suriname en werd zijn bezoldiging door de Staten betaald.[4]

Anna Genoveva de Huybert
Anna Genoveva (in de brief Anne Geneveuve) de Huybert was de oudste van de twee dochters van Justus de Huybert en Anna Engelbrechts van Dortmond. Het corpus Zee(uw)post bevat een viertal brieven van Herman de Huybert aan Anna.

Philip Julius Lichtenberg

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuw Philip Julius Lichtenberg (26 april 1637 - april 1678) was een Nederlands bewindsman. Hij was gouverneur van Suriname 1669-1671. Lichtenberg studeerde te Utrecht en te Leiden rechten en behaalde de graad van licentiaat. In de krijgsdienst getreden werd hij, opgeklommen tot kapitein van een compagnie voetknechten, in 1666, met kapitein Maurits de Rama aangesteld tot bevelhebber van de troepen, die onder Abraham Crijnssen naar Suriname voeren en het op de Engelsen veroverden.

Door de Staten van Zeeland tot gouverneur van Suriname benoemd, vertrok hij, zonder de eed op zijn commissie gedaan te hebben, op 4 december 1668 daarheen. Na enige wrijving met de Staten van Zeeland keurden de Algemene Staten de benoeming goed en op 16 februari 1669 aanvaardde Lichtenberg het bestuur. In de nieuwverworven kolonie was de toestand niet bemoedigend; de gevolgen van de plundering door John Harman en de neef van Francis Willoughby, Henry Willoughby en van het wegvoeren van vele Engelse kolonisten met hun slaven, deden zich terdege voelen. De overgebleven kolonisten waren meer Engels dan Nederlands gezind en velen van hen vertrokken later met hun slaven naar Barbados en Antigua. Lichtenberg betreurde dit niet, omdat, zoals hij op 24 februari 1671 aan de Staten-Generaal schreef, de overgrote meerderheid van de vertrekkenden ‘pure schurftige canaille’ was. Dadelijk na zijn komst stelde Lichtenberg een Polityeke Raedt en een Raedt van Justitie in. Beide raden bestonden uit vijf leden, voorgezeten door de gouverneur. De politieke raad was adviseur van de gouverneur en samengesteld uit Nederlanders. De raad van justitie bestond uit drie Nederlanders en twee Engelsen, dit op uitdrukkelijk verlangen van de Staten van Zeeland.

Daarop werd de wetgeving ter hand genomen en werden achtereenvolgens wetten uitgevaardigd omtrent Erffenissen, voogdschap ende voogdije, Publijcke acten en de Instrumenten benevens Criminelle en Penaale. De criminele wetten kenmerkten zich door grote strengheid; de hooge Crimen, waartoe ook slaan van ouders en diefstal van vee behoorden, werden met de dood gestraft; evenzo overspel tussen gehuwde personen; tussen gehuwden en ongehuwden had het voor de eerste de doodstraf ten gevolge, voor de ongehuwden een swaere ende rigoureuse straf.

Paramaribo was toen reeds de zetel van het bestuur, maar soms hield de gouverneur met zijn politieke raad ook zitting in het stadje Thorarica.

Ziekte noodzaakte Lichtenberg zijn ontslag te vragen; hij stelde evenwel zijn vertrek uit om James Bannister c.s. als afgezanten van de koning van Engeland af te wachten en met hen te overleggen hoe de Engelse planters met de minste verliezen van hun plantages konden afkomen. In maart 1671 legde hij het bestuur neer.

Bij het vernemen van Lichtenbergs vertrek drukte de Nederlandse gezant te Londen, Jan Boreel, in een brief aan de Staten van Zeeland daarover zijn grote spijt uit en door de kolonisten werd hij een genereus en verstandigh heer genoemd. Toen hij op 25 maart 1671 via Tobago huiswaarts ging, kon vrijwel gezegd worden, dat er een betrekkelijke tevredenheid heerste. De ongewenste elementen waren vertrokken. In Nederland teruggekeerd trad Lichtenberg weer in de krijgsdienst, maar hij bleef de koloniale adviseur van de Staten van Zeeland.[5]

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.
*Tobias van Gent, et al., Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012).

Noten
[1] Huib Uil, in: WereldRegio, 21 maart 2016.
[2] Brief van Herman de Huijbert aan Justus de Huijbert, 8 januari 1672
[3] ZB, Notulen van de edel mogende heeren Staten van Zeelandt, volume 86, 19 maart 1671, pag. 90.
[4] ZB, Notulen van de edel mogende heeren Staten van Zeelandt , volume 91, 24 juni 1676, pag. 105-106.
[5] Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (1914-1917).



Bij deze context horen de volgende brieven: