Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief 14 maart 1780
Curacao 1782 Rijksmuseum RP-P-OB-85233Carel Frederik Bendorp: gevecht tussen Christiaan Geerman met de hoeker Vrouw Machtelyna tegen het Engelse fregat de Diamond van Christoffel Parker voor de kust van Curaçao op 16 juni 1782, gravure, Collectie Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB 85.233 De Vlissingse Martina van der Lee, de weduwe le Beke, schrijft op 14 maart 1780 een brief aan haar zoon Ephraim le Beke. Deze is als chirurgijn mee op het slavenschip de Jonge Nicolaas Jan van schipper Frans Reichert. Deze brief heeft zijn bestemming bereikt, want werd door de Britten buitgemaakt aan boord van het schip waar Le Beke op verbleef in de West, bijna een jaar later. Kapitein Reichert was toen inmiddels bijna een jaar overleden.[1]
Moeder Van der Lee schrijft een wel heel erg formele brief aan haar zoon, waaruit weliswaar liefde voor haar zoon spreekt, maar ook een afstandelijke en weinig amicale gezinssituatie. Martina laat weten dat zowel zij als de zus van Ephraim nog gezond zijn. Graag zou Martina eens een brief van Ephraim ontvangen, want die heeft ze klaarblijkelijk nog niet gekregen. Al in maart 1780 is er sprake van de ernstige oorlogdreiging met Groot-Brittannië (de oorlog zou pas op 20 december 1780) uitbreken.[2] Martina meent dat er 52 oorlogsschepen in de vaart zijn gebracht in Holland. Dat laatste klopt in het geheel niet, want de actieve vloot van de Republiek bestond in zijn geheel uit slechts 37 schepen.
Er is veel sterfte onder de mensen, net als onder het vee. Vervolgens komt Martina met een opsomming van een hele reeks mensen die zijn overleden, waaronder een vriend van Ephraim: Braakman. Ook overleden Marsch[a]lk en de vrouw van meester Lutties, juffrouw Doense (wier zoon wel was getrouwd met weduwe Soomers) en de vrouw van kapitein Moolhardt. Stuurman Udemans heeft een schip gekregen
Martina doet de groeten van alle vrienden, neef en nicht De Swaaff, de buren Pietersen. Ook vraagt ze de groeten te doen aan de kapitein van zijn schip en aan stuurman Bordouw, wiens vrouw op 10 maart van een dochter is bevallen. Tot besluit laat Martina weten dat dit de tweede brief is die ze met kapitein Borwijk meestuurt, zodat Ephraim weet welke post hij eventueel gemist heeft.

Samenvatting inhoud brief 23 november 1780
Het bijzondere aan deze correspondentie is dat de retourbrief ook bekend is. Ephraïm schreef op 23 november, met zijn schip liggend op de rede van St. Eustatius dat op 12 juli alle slaven bij Rio Berbice waren verkocht en het schip op 14 september huiswaarts keerde. Opmerkelijk genoeg waren er tijdens de slavenreis geen doden onder alle opvarenden te betreuren geweest, maar nu viel de bemanning ten prooi aan ziekte. Op 17 september was Hïeronymus Wouters overleden, gevolgd door hofmeester Rotteviele en zijn vriend François Stoffels, beiden op 11 oktober. Kapitein Reichert was al op de kust van Afrika overleden. Door mankementen aan het schip werd op 2/3 van de oceeanreis besloten alsnog rechtsomkeert te maken en werd naar Sint-Eustatius gevaren. Hij deed vandaar diverse vrienden en familie de groeten evenals aan dochter van de nieuwe schipper, Carel Breedau en de familie van de overleden kapitein Reichert. 

Ephraïm le Beke
Ephraïm begon op 6 april 1775 aan boord van het MCC fregat Haast u langzaam als oppermeester, ofwel chirurgijn op een slavenreis naar Guinee, Suriname en St. Eustatius. Hij arriveerde daarvan thuis op 17 juni 1776.[3] Hij had kennelijk goed verdiend, want op 24 augustus kocht hij voor zevenhonderd gulden een huis in de Nieuwe Walstraat van Rudolf Rudolfus.[4] De chirurgijn had een belangrijke taak aan boord van een slavenschip, want naast de eigen bemanning moest hij ook alle aanwezige slaven (een veelvoud daarvan) gezond zien te houden. Niet eenvoudig gezien de ronduit beroerde omstandigheden waarin deze werden vervoerd in een ruim met weinig frisse lucht, enorme warmte en vocht en slechte hygiënische omstandigheden. In deze omstandigheden evenwel kon de ene chirurgijn zich wel van de ander onderscheiden door zoveel mogelijk slaven gezond de overkant van de oceaan te laten bereiken, ook al betekende dit dat hen daar een niet te benijden lot van werk op plantages wachtte.
Vervolgens sloeg Le Beke waarschijnlijk één reis over om op 6 juni 1777 opnieuw aan te monsteren als chirurgijn op de Haast u langzaam voor een nieuwe slavenreis naar Guinee en Suriname, waarvan hij op 18 september 1778 terugkeerde.[5] Naar aanleiding van deze brief is bekend dat hij daarna, in 1780, nog met het slavenschip Jonge Nicolaas Jan is uitgevaren en waarschijnlijk in Britse krijgsgevangenschap is geraakt.
De brief of een kopie daarvan heeft Ephraïm waarschijnlijk wel bereikt, maar is afgepakt bij het buitmaken van zijn schip door de Britten. Opmerkelijk is echter dat aan boord van een ander schip zich een brief van Ephraïm aan zijn moeder bevond. Deze schreef hij op 23 november 1780 te St. Eustatius.[6]

 Literatuur
*Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019).
*Willem de Bruin, De Gouden Rots. Hoe op St. Eustatius wereldgeschiedenis werd geschreven (Amsterdam, 2019).
*Barbara Tuchman, Het eerste saluutschot. De Amerikaanse vrijheidsstrijd en de Republiek (Houten, 1988).
*Jan Willem Schult Nordholt, The Dutch Republic and American Independence / Voorbeeld in de verte. De invloed van de Amerikaanse Revolutie in Nederland  (Chapel Hill, 1982/Baarn, 1979).

Noten
[1] Brieven van Elisabeth en Pieter Nicolas aan Frans Reichert, 14 maart 1780
[2] Francke, Al die willen te kaap’ren varen, hoofdstuk 1.
[3] ZA, toegang 20, Archief MCC, inv.nr. 539.
[4] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 69551.
[5] ZA, toegang 20, Archief MCC, inv.nr. 544.
[6] Zee(uw)post, brief van Ephraïm le Beke aan zijn moeder Martina van der Lee, 23 november 1780.




Bij deze context horen de volgende brieven: