Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting
Plantage Valkenburg 1707 Rijksmuseum SK-A-4075Sinaasappelplantage in Suriname, olieverfschilderij Dirk Valkenburg, ca. 1707, collectie Rijksmuseum, Amsterdam Abraham Haghens schrijft op 27 december 1671 vanuit Suriname een brief aan koopman Jacob Pedeceur in Middelburg. Abraham schrijft dat een brief van 26 oktober 1671 via schipper Jacob Soeteling en nog een andere brief van september goed zijn aangekomen. Tot nu toe heeft Abraham nog geen brieven meegegeven met de schepen die de afgelopen tijd zijn vertrokken. Mede daardoor heeft Abraham Haghens nog geen retour zending kunnen sturen. Daarnaast wil hij nog even duidelijk stellen dat hij niet het geld van Pedeceur verspeeld of dat de heer Pedeceur achter aan komt voor wat betreft de handel. Zo zit hij niet in elkaar schrijft Abraham stellig. Al met al twijfelt hij er niet aan dat de retour zending met de Rotterdammer zal komen.
Haghens meldt tevens dat zijn oom Michiel Thuijnhuise en Johan Bolle zijn overleden respectievelijk op 10 oktober en 21 november 1671.
Aan het einde van zijn brieft schrijft hij dat Jan Andriessen op 31 december 1671 in de rivier is aangekomen. Haghens brief aan Pedeceur is gedateerd 27 december 1671, het is dus duidelijk dat de brief  na 31 december 1671 verstuurd is.
De handel houdt nog wel stand maar het is nagenoeg tot stilstand gekomen volgens Haghens. Hij eindigt zijn brief door te melden dat hij enorm ziek is geweest. Hij heeft een koude gevat in zijn arm en benen (die hij moeilijk kan bewegen). Hij wenst tenslotte Pedeceur en zijn familie de genade van God en sluit zijn brief daarmee af.
De brief aan Jacob Pedeceur geschreven door Abraham Haghens komt (als nr. 2802) tevens voor op de site ‘gekaapte brieven’[1] Daar is nog een brief van Abraham Haghens te vinden (nr 2641), geschreven aan De heer Adriaen van der Spoor. In deze brief beschrijft Haghens eveneens zijn verbazing dat Pedeceur hem geschreven heeft. Wat Pedeceur precies geschreven heeft is onbekend, maar het lijkt erop dat Haghens beschuldigd of wel verdacht wordt van het niet zo serieus nemen van de handelsbelangen van Pedeceur.[2]

Jacob Pedeceur
Op 14 september 1678 werd Jacob Pedeceur begraven in de Waalse kerk te Middelburg. Zijn adres bij overlijden was de Bogardstraat. Onduidelijk is of dit dezelfde Jacob Pedeceur betreft.[3]

Michiel Thuijnhuijse
In de brief wordt gesproken over oom Michiel Thuijnhuijse die, volgens briefschrijver Abraham Haghens, op 10 oktober 1671 overleed te Suriname.
Thuijnhuijsen is een naam die voorkomt in Delft. Daar hertrouwde een Machiel van Thuinhuijsen (notaris) op 8 februari 1659 met Sophia Marchijs (weduwe). Deze Sophia was op 5 januari 1625 geboren te Rotterdam. Of dit dezelfde Thuijnhuijsen betreft is niet duidelijk.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.
*F. Oudschans Dentz, 'De oorsprong van de naam Combé', in: De West-Indische Gids 31/1 (1949) 28–34.
*Tobias van Gent, et al., Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012).

Noten
[1] Gekaapte brieven. Brief van Abraham Haghens aan Jacob Pedeceur, 27 december 1671.
[2] Gekaapte brieven. Brief van Abraham Haghens aan Adriaen van der Spoor, 26 december 1671.
[3] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59341.

Bij deze context horen de volgende brieven: