Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Essequebo RP-F-2001-7-404-8,1Knooppunt van de Essequibo en Mazaruni rivieren in Guyana, foto albuminedruk, ca. 1856, Rijksmuseum Amsterdam, RP-F-2001-7-404-8,1

Ch. Cappelaar schrijft op 11 augustus 1780 vanuit Rio Essequebo aan zijn zus Judik in Middelburg. Deze is woonachtig in het huis van weduwe De Jong. Hij geeft de brief mee aan E.H. Tekenburg die als ambtenaar woonachtig is op het fort in Essequebo en de thuisruis aanvaart. Cappelaar verblijft op de plantage Onvolmaakt, maar zijn functie daar blijkt niet uit zijn schrijven. Uit de woorden aan zijn zus valt op te maken dat Cappelaar met vrouw en twee kinderen in de kolonie verblijft. Hij heeft al lang geen brief van zijn zus of de familie gehad, en vraagt zich af wat daarvan de reden kan zijn. Hij gaat er maar vanuit dat dit komt doordat zij al per schip onderweg is naar Essequebo en hij haar spoedig zal zien. Hij gaat er vanuit dat zijn zus met het schip de Spoor aankomt, omdat hij dat aan haar had geschreven en gevraagd. Mocht ze niet met het schip aankomen dan gaat Cappelaar er vanuit dat hij haar niet meer in Essequebo zal zien.
Hij meldt verder dat de brief die zij ontvangt bezorgd zal worden door zijn neef Richard Baas Dalij en de heer E.H. Tekenburg, die kapitein-luitenant van de militie is. Met de laatste heeft hij veel gesproken en hij verzoekt dan ook of zij beide personen wil ontvangen alsof hij het zelf zou zijn. Cappelaar had gedacht zijn zoontje voor onderwijs ook naar de Republiek te zenden, maar hij besluit daarmee te wachten tot de winter voorbij is en het weer voorjaar wordt.

Essequebo tijdens de Vierde Engelse Oorlog
De kapiteins Cornelis Loeff en Rochus van Swyndregt (schippers op de MCC-schepen Watergeus en Planterslust) verklaarden voor de Middelburgse notaris Andreas Schouten dat zij op 27 februari 1781 met hun eigen en enige andere schepen voor anker lagen in de rivier de Essequibo. Die dag bracht een Spaans schip het bericht van de oorlog en dat al enkele Nederlandse schepen waren buitgemaakt door Engelse kaperschepen. Loeff begaf zich naar de wal om gouverneur Trotz te spreken. Deze brak het onderhoud af, waarop Loeff en de andere zes kapiteins besloten hun schepen onder de bescherming van het fort voor anker te laten liggen. Daar wachtten ze op orders van Trotz om hun schepen gevechtsklaar te maken. Een door Trotz naar Demerary gestuurde verkenningseenheid keerde spoedig terug met de mededeling dat Demerary al in Engelse handen gevallen was. Loeff wilde zijn schip verdedigen en beloofde 10.000 gulden. De bemanning wilde weten of dit geld van de MCC of van de WIC kwam en toen Trotz meedeelde ''dat de kapiteins zich bij onverhoopt attaque van den vijand hebben te ruguleeren naar de manoeuvres van het forteresse'' was het hen en Loeff duidelijk dat zij geen steun kregen. Loeff wilde de rivier op zeilen in de hoop dat de Engelsen hem daar niet zouden volgen of vinden. Trotz hield zijn vertrek echter tegen en op 3 maart verscheen een kleine Engelse vloot voor het fort. Na een kort overleg liet Trotz de vlag strijken. Op de Nederlandse schepen werd dit, volgens instructie, ook gedaan. Zonder overleg gaf Trotz de zeven Nederlandse schepen over aan de Engelsen. Wel was er nog even verwarring omdat de soldaten van het fort weigerden te dienen onder Engelse vlag en onder de uitroep ''vlag neer, dienst neer'' hun geweren wegwierpen. Zij wilden pas weer in dienst als de Nederlandse vlag gehesen werd, waarin Trotz toestemde, waarna opnieuw de Nederlandse vlag omhoogging ofschoon de kolonie al door de Engelsen bezet was. De soldaten mochten daarna met militaire eer het fort verlaten.[1]

De Sociëteit ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren (SNER) en de handel op Essequebo

Netscher Essequebo1Essequebo, kaart van P.M. Netscher, 1887

Alleen ingezetenen van Zeeland hadden op basis van de overdracht uit 1670 het recht op Essequebo en Demerary te handelen. Willem V blokkeerde dat besluit met een uitspraak die vanaf 1 januari 1771 inging. Wel had Zeeland het recht eerst 16 schepen uit te reden en schepen moesten ook vanuit Zeeland uitvaren en er hun retourlading lossen. Dat reglement werd echter nog dusdanig aangepast dat ook vanuit andere kamers schepen uitgereed konden worden.

Hierop staken de Middelburgse kooplieden de koppen bij elkaar om een eigen compagnie te beginnen. 185 kooplieden tekenden in voor een bedrag van 320.000 gulden en daarnaast deden ook de participanten Johan Adriaan van de Perre de Nieuwerve (vertegenwoordiger van de Eerste Edele, voor 15.000 gulden), de MCC en de lijnbanen Fortuyn en Swarte Kabel en de stadsregering (voor 24.000 gulden). De directie van de Sociëteit ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren werd door vijf man geleid. De directeuren genoten een vergoeding en een percentage van het uitgekeerde dividend. Cornelis van den Helm Boddaert werd president. Vergaderingen werden in het huis van de aangestelde boekhouder gehouden. Een andere participant was Daniël Radermacher. Voor maart 1771 moest de helft van het inlegkapitaal aanwezig zijn en dat lukte. De doelstelling van de sociëteit was om schepen naar Essequebo te equiperen, daarmee was de SNER een rederij die uitsluitend goederen vervoerde. In de eerste twee jaar werden meteen zes schepen aangekocht: de ''Phoenix, Planterslust, Vreede, Eensgezindheid, Middelburgs Hoop''  en ''Westhove''. Het fregat ''Essquebo Societeit'' stond op stapel en liep nog in 1772 van stapel van de Middelburgse scheepshelling. De schepen werden bij de Middelburgse Assurantie Compagnie verzekerd, maar de vervoerde goederen werden wel bij Amsterdamse en Rotterdamse verzekeraars ondergebracht. In 1778 was de premie voor een reis nog 3%. Bedrijven die vanuit Middelburg bevrachten waren onder meer de handelshuizen van Steven Schorer, De Bruijn & Smit, Van der Perre & Mijndert en Spoors & Sprengers, waarvan sommige ook eigen schepen hadden. Tussen 1771 en 1789 werden in totaal 360 reizen naar de koloniën ondernomen, waarvan de Zeeuwen er 152 voor hun rekening namen en Amsterdam 189. De eerste twee boekjaren werd 3% dividenduitkering uitgekeerd en bleef nog 4.500 gulden in kas. Daarna werd tot 1778 jaarlijks verlies geleden. Pas na 1779 werd weer winst gedraaid.[2]

Bij de val van de kolonie op 3 februari 1781 werden in totaal 23 schepen buitgenomen waarvan vier Zeeuwse: de ''Eensgezindheid'' (kapitein Andries Christiaan Doutz) geladen met meel; de ''Jonge Juffrouw Margaretha'' (kapitein Cornelis van Kakum) geladen met suiker, koffie en katoen; de ''Middelburgsche Hoop'' (kapitein Hans Theudels) geladen met suiker, koffie en katoen en de ''Vryheid'' (kapitein Peterse) geladen met suiker, koffie en katoen. Hierna kwam het financieel niet meer goed met de SNER. In 1788 werd besloten tot liquidatie, waartoe Johan Valentijn Sprenger werd aangesteld als curator. Met de verkoop van schepen werd de schuld ingelost zodat de organisatie nog enige tijd bleef bestaan.[3]

Kapiteins die voor de SNER hebben gevaren waren: Wrister Pieterse Nap, Stoffel Different, Maarten van Lou, Barend Land, Frans Hansen, Cornelis Medendorp, Jan Clisser, Hans Theudels, Hendrik Medendorp, Rocus van Swijndregt, Andries Christiaan Doutz, Pieter Willem Prins, Pieter Harmsz., Rocus Boom en Barend Goverts.[4]

Literatuur
*A. Wisse, 'De overgave van Demerary en Essequibo in 1781', in: Historia. Maandschrift voor geschiedenis en kunstgeschiedenis 8 (1942) 191-192.
*Ruud Paesie, Sociëteit van Essequebo; op- en ondergang van een coöperatieve scheepvaartonderneming, 1771-1788 (Vlissingen, 2017).
*Ruud Paesie, ‘De 'Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren': op- en ondergang van een Zeeuwse rederij’, in: Maurits Ebben, Henk den Heijer en Joost Schokkenbroek (red), Alle streken van het kompas. Maritieme geschiedenis in Nederland (Zutphen, 2010) 295-316.
*P.M. Netscher, Geschiedenis van de koloniën Essequebo, Demerary en Berbice, van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd ('s-Gravenhage, 1888).

Noten
[1] A. Wisse, 'De overgave van Demerary en Essequibo in 1781', in: Historia 8 (1942) 191-192.
[2] Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 300-304.
[3] Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken 16/II (1781) 1086-1087 en Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 308-309.
[4] Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 311-312.

Bij deze context horen de volgende brieven: