Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Surimonbo RP T 1905 104Gezicht op de plantage Surimonbo te Suriname, potloodtekening Dirk Valkenburg, ca. 1708, collectie Rijksmuseum Amsterdam Jacob van de Velde laat op 10 september 1672 aan Reinier Warner weten dat er sinds zijn vertrek nog niets veranderd is in Suriname. De officier van de plantage Rahck Rahck is nog niet langsgeweest om zijn schuld te betalen. Jacob heeft daarom rente in de vorm van een boete uitgeschreven en op de plantage bezorgd, maar hij verwacht daar niet veel van. Jacob hoopt dat het Reinier Warner gelukt is gezond in Middelburg aan te komen.
De plantage die in de brief wordt genoemd is Rac à Rac, een Britse naam, die ook door Frederik Oudschans Dentz wordt genoemd.[1]

Jacob van de Velde en Elisabeth Gillis
Jacob van de Velde werd in oktober 1666 lidmaat van de Nederduitsch-gereformeerde kerk in Vlissingen. Zijn echtgenote heeft op dat moment voor diezelfde kerk al belijdenis gedaan. Wellicht was hij juist verhuisd. Hij woonde op dat moment in het huis aan de Nieuwe Walstraat.[2]

Reinier Warner
FO010676De Korte Gortstraat met de wijnhandel van Hildernisse omstreeks 1900, foto: I. Lamain, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 10676 Warner woonde in de Korte Gortstraat in het hoekpand ‘de Vergulden Melckcan’, dat een pakhuis was. De Korte Gortstraat was een straatje dat van de Gortstraat overliep in het Kerspel dat naar de Markt liep en waar veel bedrijfjes zich gevestigd hadden. Het is tegenwoordig gesitueerd ter hoogte van de speelhal op Plein 1940.[3]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.

Noten
[1] F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 168.
[2] ZA, DTBL Vlissingen 23, K 483, fol. 97.
[3] M. Fokker, Proeve van eene lijst bevattende de vroegere namen der huizen in Middelburg (Middelburg, 1904) 48.

Bij deze context horen de volgende brieven: