Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief 21 december 1671

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuw Jan Jansen Hooijmaijer schrijft op 21 december 1671 uit Torarica, Suriname aan zijn vrouw Elisabeth Pieters in de Peperstraat in Vlissingen. Zijn laatste brief aan haar dateerde van 9 november, maar hij heeft van haar geen brieven ontvangen doordat in Suriname geen schepen uit Zeeland komen. De oorzaak daarvan kent hij niet. Dit is zijn negende brief, van haar heeft hij er twee ontvangen. Hij wil heel graag weten hoe het met haar en de kinderen is en of zijn zoon al uit slavernij bevrijd is. Daarmee wordt waarschijnlijk bedoeld dat deze in handen van Barbarijse zeerovers in de Middellandse Zee is gevallen en als slaaf te werk is gesteld en vrijgekocht moet worden. Hij voegt een cognossement bij van twee pijpen, een ton, twee halve oxhoofden en een dubbel anker suiker, samen 3.008 pond suiker. Hij was van plan geweest met de Fort Zeelandia van Cornelis Bastiaensen nog 2.100 pond suiker te verschepen, maar heeft die nog niet kunnen krijgen. Men kan in Suriname goed verkopen, maar het is moeilijk betaling te krijgen. Veel van de wisselbrieven waren in deze tijd niet gedekt door een kredietcrisis, waardoor het noodzakelijk bleek veel in natura te verhandelen.
Zelf zal hij binnen veertien dagen naar Essequebo vertrekken om het restant van zijn voorraden te verkopen. Hij is al halfvol geladen.
Hij vraagt zijn vrouw goed bij te houden wat hij stuurt, want na thuiskomst zal hij (met zijn leveranciers) moeten afrekenen. De kwaliteit van de suiker die hij stuurt is heel goed. Zijn vrouw mag met niemand over de zending spreken behalve met degene die haar zal helpen bij het in ontvangst nemen. Onderaan de brief tekent hij het merkteken waarmee de goederen zijn gemerkt, een hoofdletter H met een o door het horizontale streepje.

Samenvatting eerste brief van 9 januari 1672
Jan Jansen Hooijmaijer schrijft op 9 januari 1672 opnieuw vanuit Suriname aan zijn vrouw Elisabeth Pieters in Vlissingen en deelt mee dat hij bij een tweede brief een cognossement van de vracht met schipper Cornelis Bastiaensen heeft meegegeven. Haar brief, per schipper Claes Raes gestuurd, heeft hij op 22 december, na ongeveer een jaar, ontvangen. Jansen Hooijmaijer is voornemens van Suriname naar Essequebo te varen om nog meer lading in te nemen, te weten verfhout voor de WIC. Het schip is nu ongeveer half geladen. Hier in Suriname valt voor hem niet veel meer te laden, ook als gevolg van de aankomst van twee andere schepen, van Claes Raes en Jan Dimmessen. Hij stuurt een dubbel anker van 150 pond suiker en adviseert het thuis te verwerken. De kwaliteit van de suiker is heel goed, bijna net zo wit als suiker uit Brazilië. Hij vraagt haar bij te houden wat hij haar stuurt en er met zo min mogelijk mensen over te praten. Eigen handel was immers verboden voor werknemers van de WIC. Haar brief van 27 oktober heeft hij 26 december ontvangen. Hij memoreert twee brieven die hij op 17 augustus uit Suriname heeft geschreven. Met die brieven had hij iets meegestuurd, maar zij heeft niet laten weten of zij dat heeft ontvangen. Het verblijf in Essequebo zal naar verwachting niet lang duren.

Samenvatting tweede brief van 9 januari 1672
In de tweede brief van 9 januari 1672 voegt Hooijmaijer een brief toe van een vriend aan diens moeder in Amsterdam met verzoek die te laten bezorgen. Tevens stuurt hij een voor die moeder bestemd vaatje maranolie, dat zijn vrouw bij zich moet houden totdat men het komt afhalen. De afhaler moet de kosten betalen.

Elisabeth Pieters en Jan Jansen Hooijmaijer
Elisabeth Pieters doet op 26 juni 1657 belijdenis voor de Nederduitsch-gereformeerde kerk te Vlissingen. Op dat moment woonde ze al in de Peperstraat, want als aantekening is hierbij vermeld ‘bij de weesschole’, die om de hoek lag.[1] Uitgaand van de belijdenis zal Elisabeth rond 1636 geboren zijn.
Jan Jansen Hooijmaijer komt niet voor in de Vlissingse doop-, trouw- en begraafregisters. Zijn achternaam duidt echter op een Duitse herkomst (Hannekemaaier) als seizoenarbeider. Het merkteken dat Hooijmaijer gebruikt bevat zowel de h als de o uit zijn tweede achternaam:

HooijmaijerMerkteken van Jan Jansen Hooijmaijer in zijn brieven

De Peperstraat, waar Elisabeth Pieters en Jan Jansen Hooijmaijer woonden, lag in de oude binnenstad van Vlissingen en was een dwarsstraat van de Walstraat die op de Peperdijk tussen ‘t Boschje en het Dok uitkwam. De straat wordt nog vermeld op het 'Plan van Vlissingen opgenomen anno 1750', maar verdween door uitbreiding van vestingwerken.[2] Een deel van de vroegere straat ligt daar waar tegenwoordig het eerste stuk van de Hellingbaan is gesitueerd.

PeperstraatDetail van een plattegrond van Vlissingen omstreeks 1740, met daarop de Peperstraat. Bron: Gemeentearchief Vlissingen, HTA 2041. De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Essequebo
Al aan het einde van de 16de eeuw waren er, in hoofdzaak Zeeuwse, nederzettingen aan de Essequebo. Het was in 1616 dat enige expedities naar de Guyana's werden uitgerust. Met één van deze expedities kwam in Essequibo een vertegenwoordiger van de Zeeuwse kooplieden Jan de Moor en Willem Courten, aan. Aert Adriaensz. van Groenewegen zou de oude vestiging aan de Essequebo nieuw leven inblazen, de Nederlandse handel in de Guyana’s tot ver in het binnenland uitbreiden en vriendschap sluiten met de inheemse bevolking. De Kamer Zeeland van de WIC stelde in 1624 een commandeur aan voor Essequebo en in volgende jaren ook eigen factors voor de handel. Essequebo was voor de Westindische Compagnie geen succes en men wilde in 1632 de kolonie opgeven; de Zeeuwse Kamer echter verzette zich en beschouwde sedertdien de nederzetting als haar eigen domein. Haar vertegenwoordiger breidde de invloedssfeer naar het westen in de richting van de Orinoco uit; de vestiging aan de Pomeroon werd van belang en meer nog die aan de Amacura. De Kamer Zeeland ontwierp in 1656 een plan tot kolonisatie in West-Guyana en de bewindbevelhebbers sloten daartoe een overeenkomst met de steden Middelburg, Vlissingen en Veere. De nieuwe kolonie kreeg de naam 'Nova Zelandia' en in 1661 werd door de Staten-Generaal commissie verleend aan een door de Kamer Zeeland aanbevolen commandeur. Tijdens de Tweede Engelse oorlog werd het gebied veroverd door de Engelsen. Bij de vrede bleef Nova Zelandia echter aan de Republiek. De drie Zeeuwse steden trokken zich in 1669 terug als beheerder, hetgeen door de Staten aan de Kamer Zeeland werd opgedragen. Gedurende de 18de eeuw groeide de Engelse invloed in de kolonie. Tijdens de laatste Engelse Oorlog werd de vestiging voor de tweede maal door de Engelsen bezet. Na de Franse Tijd werd de kolonie door de Engelsen niet meer teruggegeven.[3]

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Tobias van Gent, et al., Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012).

Noten
[1] ZA, DTBL Vlissingen 23, K 483, fol. 29.
[2] H.P. Winkelman Geschiedkundige plaatsbeschrijving van Vlissingen (Vlissingen 1873) p. 277.
[3] lemma Essequebo, in: Encyclopedie van Zeeland.

Bij deze context horen de volgende brieven: