Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

RP P 1920 2671AZeeslag tijdens de Tweede Engelse Oorlog, prent Wenceslaus Hollar, 1666, Collectie Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1920-2671(A) Pieternelle Jansen schrijft haar zoon Adriaan op 18 april 1664 vanuit Middelburg een brief. Adriaan is stuurman op ’s lands schip Walcheren en bevindt zich op dat moment voor de kust van Walcheren, waarschijnlijk in de strafexpeditie onder De Ruyter tegen de Engelsen. Ook zijn broers Jan en Willem zijn daar aan boord.
Zij laat weten dat zijn broers en zussen nog alle gezond zijn, maar komt dan met een zeer droeve boodschap. De vrouw van Jan is op 16 maart van een dochter bevallen om halfvier ’s nachts. Op dat moment leek het kind heel gezond, maar om halfacht overleed het kind, dat in de kerk werd begraven. Zijn vrouw is gezond, maar heeft het er zeer zwaar mee. Oom Jan de loods en zijn vrouw zijn beide gestorven, de een acht dagen na de ander. Het kind van zus Haelken is ook gestorven. Oma Pieternelle troost zich met de gedachte dat het dode kind van haar zoon Adriaan bevrijd is van alle aardse verdriet. Pieternelle hoopt dan ook dat ze haar beide kinderen Adriaan en Jan weer thuis zal zien. Ze vraagt Adriaan daarom een goed oogje op Jan te houden en hem te beschermen en doet alle broers en de schipper de groeten en wenst hen honderdduizend goede nachten, net als zijn vrouw en alle broers en zussen en vrienden, bekenden dat doen. Pieternelle laat weten dat er drie brieven voor Adriaan zijn gekomen en ook drie voor Willem en Jan en legt hun bescherming in handen van God. Ze laat weten dat het met de vrouw van Seijs ook goed gaat.
Het einde van de brief bevat enkele typisch Zeeuwse elementen. Allereerst doet de 'meeter' 'haer peeter' met Willem en Jan zeer de groeten. Dit slaat op de de peetmoeder die haar kleinkind groet. In de daaropvolgende regel spreekt zij er over dat als Adriaan en Jan thuiskomen er kandeel voor hen gekookt zal worden, een typisch Zeeuws streekproduct dat werd genuttigd bij kraamvisites

TE001551Paard en wagen met boerenmeiden en knechten aan het spelerijden, tekening van Alphons Dillens in C.T.H. costers’ la Zelande (1874), tekeningen en prenten, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 1551. De brief sluit af met de regel dat de nichten Pieternelle, Jacqueminken en Jan aan Adriaan beloven naar de duinen te rijden als hij weer thuis komt. Het zogenaamde ‘spelerieën’, was een zeventiende-eeuwse Walcherse traditie onder de jeugd om op vrije dagen met een jan plezier (en veel drank) vanuit de stad naar het strand te rijden.

Youtube

youtube
Samenvatting van de brief voor Wij zijn de stad op youtube.

De familie Jansen
Pieternelle kon gerust zijn, ze zou haar zoons terug zien en nog lang leven. Op 24 december 1696 werd Pieternella Jansen begraven in de Bagijnhof van Middelburg. Ze was op dat moment woonachtig in de Verwerijstraat en moet halverwege de zeventig zijn geweest. Haar zoon Adriaan werd vermoedelijk op 2 maart 1700 begraven op het kerkhof. Hij woonde in de Lange Geere.[1] De namen van Jan en Willem Jansen komen in deze periode vaker voor in de stad, maar op 17 juli 1702 wordt een Willem Jansen eveneens begraven op de Bagijnhof van de stad. Hij woonde bij de Seispoort. Mogelijk is dit de zoon van Pieternelle geweest.[2]

Literatuur
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum, 2006).
*A. Doedens, Liek Mulder, Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).

Noten
[1] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nrs. 59521, 59561.
[2] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59581.

Bij deze context horen de volgende brieven: