Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

SK A 1716Het gevecht van Michiel Adriaensz de Ruyter tegen de hertog van York op de 'Royal Prince' tijdens de zeeslag bij Solebay, 7 juni 1672, gedurende de Derde Engelse Oorlog, olieverf op doek, Willem van de Velde de Jonge, ca. 1691, Collectie Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-1716 Samenvatting inhoud brief
Marcus Brandt schrijft op 24 december 1671 uit Suriname aan John Kirkham in Londen en beklaagt zich dat hij in de laatste tien maanden drie brieven heeft geschreven aan hem en tante Rawdon zonder één regel te hebben teruggekregen. Hebben al zijn vrienden hem vergeten of is er iets misgegaan met het bezorgen van de brieven, die door veel handen gaan voordat ze op de bestemming arriveren? Hij kan tante Rawdon geen volledige verantwoording geven van de zaak van Bevell; tien maanden geleden legde de gouverneur alles in zijn handen, maar eiste alles twee maanden later weer op en verkocht het op een veiling voor een goede prijs. Betaling wordt over ongeveer vijf weken te verwachten. Kirkhams zus van Bevell heeft een rechtszaak aangespannen tegen de executeurs; over twee weken vind de zitting plaats waarop een beslissing zal worden genomen. Brandt zal dan volledig verslag doen, naar hij hoopt mondeling, in het voorjaar. Hij is van plan naar huis te gaan, want het land bevalt hem niet. Hij schaamt zich geen retourgoederen te hebben gestuurd voor een zending van Kirkham, maar verwacht dat in persoon te zullen kunnen doen.

John Kirkham en Ludgate Hill
John Kirkham of St. Martin Ludgate, was een fourniturenhandelaar uit Londen. Hij legde op 8 januari 1658 en op 19 oktober 1658, toen 41 jaar oud, verklaringen af. Ten tijde dat Brandt deze brief aan hem richtte moet hij al 55 jaar oud zijn geweest.[1]

Ludgate HillGezicht op Ludgate street vanaf Ludgate Hill richting de St. Pauls kathedraal, gravure naar William Marlow, ca. 1795 Het woonadres van Kirkham, Ludgate Hill is een kleine heuvel in de City van London, vlakbij de gelijknamige stadspoort, die samen met de ernaast gelegen gevangenis in 1780 werd afgebroken. De straat komt uit bij de St. Paul’s kathedraal, waarvan wordt gezegd dat deze is gesticht op de plaats van een Romeinse tempel gewijd aan de godin Diana. Het is een van de drie originele heuvels van Londen. De andere zijn de Tower Hill en Cornhill. Het hoogste punt ligt ten noorden van St. Paul’s op 17,6 meter boven zeeniveau. Marcus Brandt Marcus Brandt is ook de afzender van de brief van van 19 december 1671 aan de Vlissingse vendumeester Willem de Backer.[2] Een ‘Mark Brent (Marcus Brandt)’ bij de verstrekking van een commissie die op 28 maart 1675 instructies ontving van de koning [Karel II], welke commissie bestond uit Edward Cranfield, Marcus Brandt en Richard Dickenson; ook wordt meegedeeld dat de Staten-Generaal paspoorten aan deze drie personen verstrekten.[3] Edward Cranfield en Marcus Brandt waren actief als commissarissen die opdracht kregen Engelse onderdanen die de kolonie Suriname wilden verlaten behulpzaam te zijn.[4] Uit een en ander en uit de familierelaties vermeld in de brief mag worden afgeleid dat Marcus Brandt een Engelsman was.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1954) 147-180.
*Tobias van Gent, et al., Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012).
*L.J. Joosse, Geloof in de Nieuwe wereld: ontmoetingen met Afrikanen en Indianen (1600-1700) (Kampen,  2008) 334-335.
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.
*Joop Vernooij, ’Godt niet meer Engels maer geheel Zeeuws. Jan Basseliers, kerk en slavernij’, in: Zeeland 14/1 (2005) 3-12.

Noten
[1] Peter Wilson Coldham The Complete Book of Emigrants: 1607-1660 (Genealogical Publishing Company 1987) 372, 399.
[2] Zie brief: HCA 30 1059 I Willem de Backer vendumeester Vlissingen 19 december 1672.
[3] De West-Indische Gids deel 11, p. 128.
[4] American Jewish Historical Quarterly. Publications of the American Jewish Historical Society, Vol. 6 (1897) 10.


Bij deze context horen de volgende brieven: