Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief 1:

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuw Herman de Huijbert schrijft op 8 januari 1672 uit Paramaribo aan Justus de Huijbert, secretaris van Gecommitteerde Raden van Zeeland in Middelburg. Hij bevestigt de ontvangst van brieven en bedankt voor gunsten (een avancement ofwel bevordering) aan hem en zijn broer Maximiliaen de Huijbert bewezen. Herman vraagt vergiffenis voor het geval hij zijn broer heeft gekwetst door het trekken van wisselbrieven of anderszins. Hij verlangt ernaar weer naar huis te gaan. Hij is twee maanden ziek geweest en is nog niet de oude. In Suriname overlijden veel mensen, waaronder landssecretaris Johan Bolle. Er zijn twee slavenschepen gearriveerd en het schip van schipper Voocht uit Amsterdam met paarden uit Noorwegen. Herman belooft zich te gedragen volgens zijn instructies en zich niet in te laten met zaken buiten zijn functie. Over het bewind van gouverneur Pieter Versterre houdt hij zich op de vlakte, al laat hij wel merken op de hoogte te zijn van diens handelen, maar dat deze zich daarvoor zelf maar moet verantwoorden. Herman maakt melding van zijn schulden en laat weten dat als hij langer in Suriname zou blijven, hij machtiging zou hebben gegeven om geld van de weeskamer in Oudewater te lichten voor de betaling van zijn schulden.

Samenvatting inhoud brief 2:
Luitenant Herman de Huijbert schrijft op 8 januari 1672 uit Paramaribo aan Justus de Huijbert, secretaris van de Gecommitteerde Raden van Zeeland in Middelburg, bevestigt ontvangst van diens brief van  26 oktober 1671 en bedankt voor de bevordering. Hij verklaart de weldaden niet verdient te hebben en wenste wel dat hij tot wederdienst in staat zou zijn. Herman deelt mee dat superintendant Pieter Versterre hem heeft beëdigd en als luitenant heeft gepresenteerd. Met zijn plantage vordert het niet omdat hij maar één slaaf en twee indiaanse slavinnen heeft en hij op grond van toezeggingen van gouverneur Lichtenberg erop rekent spoedig naar huis te gaan. Hij zal de vermaningen van Justus de Huijbert ter harte nemen en na thuiskomst zijn heren en meesters volkomen voldoening geven. Over de kolonie zegt hij dat er veel mensen sterven, niet zozeer doordat het een ongezond land is maar door andere oorzaken.

Mr. Justus de Huybert (1611-1682)
Meer dan in de achttiende waren er in de zeventiende eeuw onder de Zierikzeese bestuurders politieke talenten aanwezig. Als tweede stad van Zeeland zag de magistraat van Zierikzee het als haar taak om bekwame regenten af te vaardigen die ambitie hadden als bestuurders van het gewest en van de Republiek. Een van hen was mr. Justus de Huybert. De familie De Huybert behoorde vanaf het eind van de middeleeuwen tot de meest vooraanstaande families in Zierikzee. De vader van Justus was Adriaan de Huybert, die onder meer raad, schepen, burgemeester en thesaurier van de stad was. Naar hem is de De Huybertstraat in de wijk Malta in Zierikzee genoemd. Uit zijn eerste huwelijk met Anthonetta Teellinck werden vijf kinderen geboren. Justus was de op een na oudste. Zijn voornaam was een verfraaiïng van zijn doopnaam want die luidde Joos. Hij was genoemd naar zijn grootvader Joos Eewoudse Teellinck wiens carrière eindigde als lid van de Raad van State. Na de Latijnse school ging Justus in 1630 rechten studeren in Leiden.

Een plaats op de Zierikzeese regeringskussens behoorde voorlopig niet tot de mogelijkheden. Dat vanwege het feit dat Justus’ vader zitting had in de raad en het tegelijkertijd zitting hebben van vader en zoon was verboden. Zijn juridische kennis kwam te baat bij zijn benoeming tot schepen in 1645. Vier jaar later werd mr. Justus de Huybert secretaris en pensionaris van de stad. Het ambt van secretaris bracht met zich mee dat hij de penvoerder was. Dat van pensionaris betekende dat hij woordvoerder was en de vroedschap met zijn juridische kennis terzijde stond.

Driemaal weduwnaar
Ondertussen was Justus in 1640 in het huwelijk getreden met de in Antwerpen geboren Anna Engelbrechts van Dortmond. Het gezin woonde aan de zuidzijde van de Oude Haven, nu Havenplein 10. In het huis ernaast, Havenplein 12, hadden Justus en zijn ouders gewoond. Na het overlijden van Anna hertrouwde hij met de Zierikzeese Levina de Munnick. Nadat hij in 1676 opnieuw weduwnaar was geworden, hertrouwde hij met Geertruida Vorstius, geboren in Leiden en weduwe van Pieter Sterthemius, lid van de Zeeuwse Rekenkamer. Ook haar zou hij overleven. Alleen uit het eerste huwelijk werden kinderen geboren: twee dochters en een zoon.

Ambassadeur
1664 vormde een belangrijk jaar in het leven van mr. Justus de Huybert. Toen werd hij benoemd tot secretaris van de Staten van Zeeland.  Al eerder had hij zich onderscheiden want in 1660 was hij belast met een gezantschap naar Frankrijk dat tot doel had om eerdere afspraken te vernieuwen en regelingen te treffen ten aanzien van de handel. Het werd een geslaagde missie. Daarom viel het oog opnieuw op hem toen een delegatie naar Engeland moest worden samengesteld, maar op dat aanbod ging hij niet in.

De Huybert hield er wel de eretitel van ambassadeur aan over. Trouwens, op zijn eer moet hij gesteld zijn geweest. Nagtglas schrijft in zijn Levensberichten van Zeeuwen dat De Huybert zich graag De Hubèr hoorde noemen, wat veel deftiger klonk. Nagtglas verhaalt ook dat De Huybert tevergeefse pogingen heeft gedaan de heerlijkheid Rengerskerke aan te kopen. Omdat die voor een deel in het water was verdwenen, stelde deze heerlijkheid weinig voor maar hij had zijn naam ermee kunnen verlengen: De Huybert van Rengerskerke. Die ijdelheid doet niets af aan de bekwaamheid van De Huybert. Nagtglas citeert de Zeeuwse historiekenner Pieter de la Rue die De Huybert kenschetste als onder meer ‘een liefhebber der ware deugd’, die heel goed de schijn van het zijn wist te onderscheiden.[1]

Herman de Huybert
Blijkens de notulen van 19 maart 1671 van de Staten van Zeeland werd vaandrig Herman de Huybert bevorderd tot luitenant van de compagie te voet.[2] In 1676 diende hij nog steeds of weer als luitenant in Suriname en werd zijn bezoldiging door de Staten betaald.[3]

Jan Andries(s)en
Jan Andriessen, schipper/commandeur op het schip Aerdenburch is leverancier van goederen voor het garnizoen te Paramaribo. Er bestaat een rekening van hem voor leverantie van vlees ten dienste van het garnizoen volgens ordonnantie van 16 februari 1671.[4] Andriessen heeft eerder al een brief meegestuurd met schipper Soetelinck, deze komt vaker voor als bezorger van post van Zeeuwse brieven uit de West. De volgende rekening gericht aan Geleijn Blonckebijle bevind zich in de archieven van Rekenkamer C van het Zeeuws Archief: Aan Geleijn Blonckebijle, koopman te Vlissingen, boekhouder van de Biekorff van schipper Jacob Soetelinck en van het schip Fort Zeelandia, voor transport van vivres en ammunitie en voor leverantie van goederen aan de soldaten volgens ordonnantie van 17 december 1672[5]

Nicolas Combe
Nicolaas Combe (ca. 1650-1691) was waarschijnlijk afstammeling van Franse Hugenoten, en getrouwd met Anthoinette d'Outreleau, mogelijk familie van de predikant Louis d'Outreleau an de Waalse kerk te Middelburg. Hij werd in 1667 door kapitein Dubois uit Berbice, nu deel van (Brits) Guyana, gehaald om secretaris te worden van Abraham Crijnssen. Hij werd vervolgens commies van de vivres en ammunitie en daarna ontvanger-generaal van 's Lands middelen.

Abraham Crijnssen had tijdens de Tweede Engelse Oorlog als commandeur Fort Zeelandia in Suriname in februari 1667 veroverd op de Engelsen. Hij ging verder met oorlog voeren op Tobago, Sint Eustatius, Martinique en Nevis en voer zelfs door tot Virginia. Daar in de monding van de Jamesrivier veroverde hij een vloot van schepen volgeladen met tabak. Nicolaas Combe was een heel ander type man dan Abraham Crijnssen. In een door oorlog verscheurd Suriname, dreigden Indianen de suikerrietplantages in brand te steken en vele plantage-eigenaren dachten eraan om weg te trekken. Om het tij te keren en ook om zijn eigen plantages niet ten onder te laten gaan, richtte Combe zich op het besturen van het land. Door zijn ambten en zijn striktheid was hij niet erg populair. Hij meldde verschillende corruptiezaken: Gouverneur Johannes Heinsius had hem al in geen vier jaar loon betaald, maar hij inde zelf wel diverse belastingen; kapitein Dubois werd beschuldigd van diefstal; en eerder werden ook de kwalijke praktijken van gouverneur ad interim Pieter Versterre al gemeld.

Na twaalf jaar dienst legde hij zijn ambt in de kolonie neer. Combe lijkt een godsdienstig man te zijn geweest: in 1669 werd hij de eerste diaken in de Hervormde Kerk en in 1690 volgde zijn benoeming tot kerkmeester. In dat jaar werd hij ook Commissaris van de desolate boedelkamer. Hij overleed in Paramaribo in 1691. In Paramaribo is een wijk Combé naar hem genoemd. Eerder was daar de plantage Combé die rond 1800 werd verkaveld, waarna de eerste huizen werden gebouwd. Er bestaat ook nog steeds een Kleine- en Grote Combéweg. Zijn vrouw Antoinette hertrouwde in 1692 met Johannes van Dijk.

Pieter Versterre
Pieter Versterre (Vlissingen, eerste helft v. 17e eeuw - Paramaribo, 22 maart 1677) was een Nederlands militair. Hij was vermoedelijk de zoon van Samuel Claes Versterre, boekhandelaar en stadsdrukker in Vlissingen. Pieter ging het leger in en vertrok in 1667 als vaandrig in het leger van de Staten van Zeeland naar Suriname dat in dat jaar door Abraham Crijnssen op de Engelsen veroverd was. In Suriname werd Versterre bevorderd tot commandeur van de troepen, eerst onder Crijnssen en daarna onder diens opvolger, Philip Julius Lichtenberg. Na het vertrek in 1671 van Lichtenberg werd Versterre aangesteld tot gouverneur ad interim.

In 1672 brak er weer oorlog met Engeland uit. Suriname werd door Engelse schepen afgesneden van de Republiek en het geld en voedsel raakten op. In 1673 werd de blokkade doorbroken door Cornelis Evertsen. Bij de Vrede van Westminster werd bepaald dat de Engelsen ongestraft de kolonie mochten verlaten. Hierdoor nam het aantal plantages sterk af. Versterre raakte, door zijn belangen in plantage Courcabo in conflict met de Engelse mede-eigenaar Jeronimo Clifford. De uittocht van plantage-eigenaren werd nog groter nadat de Staten van Zeeland de zondagsrust instelden. Hierdoor vertrokken ook veel Joodse plantage-eigenaren. Door het verlenen van gunsten en het uitvaardigen van verbodsbepalingen probeerde Versterrre de voortdurende emigratie van Engelsen en Joden tegen te gaan. Desondanks vertrokken vele planters naar Engels gebied, vooral door toedoen van gouverneur William Willoughby van Barbados; broer van Francis Willoughby, de eerste kolonisator van Suriname. De uittocht werd zo groot dat Versterre het vertrek van de Joden verbood met het excuus dat zij geen Engelsen waren.

Als gouverneur ondervond hij veel tegenwerking van de plantage-eigenaren nadat de Staten van Zeeland hem hadden opgedragen meer belasting te innen. Door het verblijf in de tropen nam de gezondheid van Versterre af en hij overleed in 1677 na zes jaar lang waarnemend gouverneur te zijn geweest. Zijn opvolger werd Abel Thisso, toen Raad van Politie. Na zijn dood stelde Nicolaas Combe een lijst op van achterstallige vorderingen. Volgens deze lijst had Versterre op grote schaal gezwendeld. In totaal had hij bij zijn overlijden een schuld aan het land van 345.171 pond suiker, vergelijkbaar met de waarde van twaalf goede plantages. Zo was hij eigenaar van de plantages Courcabo en Imotapi, maar had hij daarover nooit belasting betaald.

Philip Julius Lichtenberg
Philip Julius Lichtenberg (Leusden, 26 april 1637 - april 1678) was een Nederlands bewindsman.

Lichtenberg studeerde te Utrecht en te Leiden rechten en behaalde de graad van licentiaat. In de krijgsdienst getreden werd hij, opgeklommen tot kapitein van een compagnie voetknechten, in 1666, met kapitein Maurits de Rama aangesteld tot bevelhebber van de troepen, die onder Abraham Crijnssen naar Suriname voeren en op de Engelsen veroverden.

Door de Staten van Zeeland tot gouverneur van Suriname benoemd, vertrok hij, zonder de eed op zijn commissie gedaan te hebben, op 4 december 1668 daarheen. Na enige wrijving met de Staten van Zeeland keurden de Algemene Staten de benoeming goed en op 16 februari 1669 aanvaardde Lichtenberg het bestuur. In de nieuwverworven kolonie was de toestand niet bemoedigend; de gevolgen van de plundering door John Harman en de neef van Francis Willoughby, Henry Willoughby en van het wegvoeren van vele Engelse kolonisten met hun slaven, deden zich terdege voelen. De overgebleven kolonisten waren meer Engels dan Nederlands gezind en velen van hen vertrokken later met hun slaven naar Barbados en Antigua. Lichtenberg betreurde dit niet, omdat, zoals hij op 24 februari 1671 aan de Staten-Generaal schreef, de overgrote meerderheid van de vertrekkenden ‘pure schurftige canaille’ was. Dadelijk na zijn komst stelde Lichtenberg een Polityeke Raedt en een Raedt van Justitie in. Beide raden bestonden uit vijf leden, voorgezeten door de gouverneur. De politieke raad was adviseur van de gouverneur en samengesteld uit Nederlanders. De raad van justitie bestond uit drie Nederlanders en twee Engelsen, dit op uitdrukkelijk verlangen van de Staten van Zeeland.

Daarop werd de wetgeving ter hand genomen en werden achtereenvolgens wetten uitgevaardigd omtrent Erffenissen, voogdschap ende voogdije, Publijcke acten en de Instrumenten benevens Criminelle en Penaale. De criminele wetten kenmerkten zich door grote strengheid; de hooge Crimen, waartoe ook slaan van ouders en diefstal van vee behoorden, werden met de dood gestraft; evenzo overspel tussen gehuwde personen; tussen gehuwden en ongehuwden had het voor de eerste de doodstraf ten gevolge, voor de ongehuwden een swaere ende rigoureuse straf.

Paramaribo was toen reeds de zetel van het bestuur, maar soms hield de gouverneur met zijn politieke raad ook zitting in het stadje Thorarica.

Ziekte noodzaakte Lichtenberg zijn ontslag te vragen; hij stelde evenwel zijn vertrek uit om James Bannister c.s. als afgezanten van de koning van Engeland af te wachten en met hen te overleggen hoe de Engelse planters met de minste verliezen van hun plantages konden afkomen. In maart 1671 legde hij het bestuur neer.

Bij het vernemen van Lichtenbergs vertrek drukte de Nederlandse gezant te Londen, Jan Boreel, in een brief aan de Staten van Zeeland daarover zijn grote spijt uit en door de kolonisten werd hij een genereus en verstandigh heer genoemd. Toen hij op 25 maart 1671 via Tobago huiswaarts ging, kon vrijwel gezegd worden, dat er een betrekkelijke tevredenheid heerste. De ongewenste elementen waren vertrokken. In Nederland teruggekeerd trad Lichtenberg weer in de krijgsdienst, maar hij bleef de koloniale adviseur van de Staten van Zeeland.[6]

Laurens Willem Verpoorten
Laurens Willemsen Verpoorte werd voor 1603 geboren en overleed in 1681. Hij had een zoon: Michiel Laurensz. Verpoorte. De familie Verpoorten was een rijke Middelburgse familie. Zij waren Orangisten en leden van de familie hadden daarom tussen 1651 en 1672 geen zitting in de Middelburgse Raad (Eerste Stadhouderloze Tijdperk). In 1672 werd Laurens Willemsen Verpoorten echter lid van het Burgercommittee en woordvoerder van de opstandige burgerij. Hij was in de jaren 1673, 1674, 1676 en 1679 Raad van Middelburg en in de jaren 1675, 1677, 1678 en 1680 Schepen van Middelburg. Dat de familie rijk was blijkt uit de jaarlijkse inleg tussen 1679 en 1690 van £ Vls. 1.589 (€ 4.314) in de WIC belegden en ook kleinere bedragen in de VOC.[7]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1954) 147-180.
*F. Oudschans Dentz, 'De oorsprong van de naam Combé', in: De West-Indische Gids 31/1 (1959) 28–34.
*Tobias van Gent, et al.,''Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw'' (Vlissingen, 2012).

Noten
[1] Huib Uil, in: WereldRegio, 21 maart 2016.
[2] Notulen van de edel mogende heeren Staten van Zeelandt, volume 86, 19 maart 1671, pag. 90
[3] Notulen van de edel mogende heeren Staten van Zeelandt , volume 91, 24 juni 1676, pag. 105-106.
[4] ZA, Rekenkamer C, inv.nr. 1360, folionr. 242 r en v en acuitten, inv.nr. 1364a
[5] ZA Rekenkamer C inv.nr. 1420, folionr. 275v en 276 r en acquitten inv.nr. 1424a
[6] Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (1914-1917).
[7] Murk van der Bijl, Idee en interest. Voorgeschiedenis, verloop en achtergronden van de politieke twisten in Zeeland en vooral in Middelburg tussen 1702 en 1715 (Groningen, 1981).

 

Bij deze context horen de volgende brieven: