Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief 5 januari 1672
Fort Zeelandia 62567Plattegrond van Fort Zeelandia in Suriname, ca. 1710, tekeningen en prenten, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 62567 Susanna Cowell stuurt op 5 januari 1672 uit Suriname een brief aan David Kemp in Middelburg met verzoek een lading van 43 okshoofden suiker en acht stukken hout die zij verscheept met kapitein Cornelis Bastiaensen in ontvangst te nemen. Bijlagen bij de brief zijn een cognossement van 5 januari 1672 voor de suiker en het hout en een wisselbrief voor 14 okshoofden suiker dat is afgegeven te Paramaribo op 12 november 1671 door kapitein Laurens Francke en ondertekent door Louwerens Dubbeldemuts, schipper van het schip Anna.

Inhoud brief 8 januari 1672
Abraham de Huijbert schrijft op 8 januari 1672 aan David Kemp in Middelburg en bevestigt brieven van commies Combe en van de heer Clewaert te hebben ontvangen. Hij heeft veel contact met indianen, maar die hebben weinig curiosa (‘rariteyten’), maar hij zal proberen er op zijn thuisreis een paar mee te brengen. Hij bedankt voor de gelukwens vanwege de benoeming tot luitenant. Abel Thisso is 22 december 1671 als vaandrig in Suriname aangekomen (mogelijk is dit dezelfde Thisso die in deze tijd ook Raad van politie was in Suriname). Men is verheugd over de komst van ds. Chaillou, want de huidige predikant doet weinig aan studie. Voor enige weken zijn twee slavenschepen aangekomen, namelijk die van Claes Raes en Jan Dimmisz., met tezamen ongeveer 800 slaven (dit betreft mogelijk een ander aantal, maar het eerste cijfer is zeer moeilijk leesbaar). De Amsterdamse schipper Voocht is uit Noorwegen gekomen met 52 paarden. De productie van suiker in de kolonie neemt toe. Er sterven veel mensen, onder wie secretaris Bolle en kapitein Maxwel.

Inhoud brief 11 januari 1672
Robert Hanlyham schrijft op 11 januari 1672 uit Suriname aan David Kemp in Middelburg. Zijn kapitein William Cowell heeft hem geïnstrueerd voor Cowell bestemde brieven aan Kemp te sturen en daarom adviseert hij hem –aangezien de brieven wellicht niet aankomen- om, indien Cowell is vertrokken na het vesturen van de brief deze het beste te openen. In de brief zal Kemp een cognossement met een wisselbrief ontvangen voor 43 oxhoofden suiker en acht blokken letterhout en een tweede wisselbrief voor 14 oxhoofden suiker van gouverneur Versterre (aan boord van het schip van Lauwrens Dubbeldemuts), alle bestemd voor Cowell.
De lading die de afzender in zijn brief specificeert is dezelfde als die genoemd in de eveneens voor David Kemp bestemde brief van 5 januari 1672 van Susanna Cowell. Met ‘the inclossed letter’ in deze brief van 11 januari is dus kennelijk bedoeld de brief van 5 januari van S. Cowell. Ze zijn dus bij elkaar verzonden.

David Kemp(e)
Op 16 oktober 1672 wordt David Kemp benoemd tot diaken in de kerkenraad van de Nederduitsch-Gereformeerde Gemeente in Middelburg. Op 18 september 1676 en later nogmaals op 17 januari 1683, 19 januari 1686 en 21 januari 1691 volgen benoemingen tot Ouderling. Hij heeft deze functie wellicht voor vier maal een periode van vier jaar verricht.[1] Bij resolutie van de Staten van Zeeland van 22 april 1684 ontving Kemp als appointe (oude en/of invalide militair) een uitkering tot aan zijn overlijden. Op 26 juli 1691 wordt David Kemp begraven. Hij is dan woonachtig op de Wal in Middelburg.[2]

Nicolaas Combe
Nicolaas Combe (ca. 1650-1691) was waarschijnlijk afstammeling van Franse Hugenoten, en getrouwd met Anthoinette d'Outreleau, mogelijk familie van de predikant Louis d'Outreleau an de Waalse kerk te Middelburg. Hij werd in 1667 door kapitein Dubois uit Berbice, nu deel van (Brits) Guyana, gehaald om secretaris te worden van Abraham Crijnssen. Hij werd vervolgens commies van de vivres en ammunitie en daarna ontvanger-generaal van 's Lands middelen. Dat hij mogelijk van Franse afkomst is wordt afgeleid van het feit dat hij zijn brieven in het Frans schrijft.

Abraham Crijnssen had tijdens de Tweede Engelse Oorlog als commandeur Fort Zeelandia in februari 1667 Suriname veroverd op de Engelsen. Hij ging verder met oorlog voeren op Tobago, Sint Eustatius, Martinique en Nevis en voer zelfs door tot Virginia. Daar in de monding van de Jamesrivier veroverde hij een vloot van schepen volgeladen met tabak. Nicolaas Combe was een heel ander type man dan Abraham Crijnssen. In een door oorlog verscheurd Suriname, dreigden Indianen de suikerrietplantages in brand te steken en vele plantage-eigenaren dachten eraan om weg te trekken. Om het tij te keren en ook om zijn eigen plantages niet ten onder te laten gaan, richtte Combe zich op het besturen van het land. Door zijn ambten en zijn striktheid was hij niet erg populair. Hij meldde verschillende corruptiezaken: Gouverneur Johannes Heinsius had hem al in geen vier jaar loon betaald, maar hij inde zelf wel diverse belastingen; kapitein Dubois werd beschuldigd van diefstal; en eerder werden ook de kwalijke praktijken van gouverneur ad interim Pieter Versterre al gemeld.

Na twaalf jaar dienst legde hij zijn ambt in de kolonie neer. Combe lijkt een godsdienstig man te zijn geweest: in 1669 werd hij de eerste diaken in de Hervormde Kerk en in 1690 volgde zijn benoeming tot kerkmeester. In dat jaar werd hij ook Commissaris van de desolate boedelkamer. Hij overleed in Paramaribo in 1691. In Paramaribo is een wijk Combé naar hem genoemd. Eerder was daar de plantage Combé die rond 1800 werd verkaveld, waarna de eerste huizen werden gebouwd. Er bestaat ook nog steeds een Kleine- en Grote Combéweg. Zijn vrouw Antoinette hertrouwde in 1692 met Johannes van Dijk.

Claes Raes
Claes Raes arriveerde in 1671 uit westelijk centraal Afrika in Suriname met het schip Goude Poort. Eerdere reizen waren in 1662 met het schip Vrede uit Loango naar het Frans Caribisch gebied, in 1665 met het schip Diamant uit Loango naar Basse-Terre (St. Kitts), in 1669 uit Hellevoetsluis via Mpinda naar Suriname. Een latere reis was in 1675 met het schip Goude Poort uit Loango naar Suriname.[3] Claes Raes werd op 2 maart 1677 te Middelburg begraven.[4]

Jan Dimmesz
Van Jan Dimmisz. zijn uit database slavevoyages drie reizen bekend: in 1668 met het schip Zeven Gebroeders van Kaap Lopez naar Suriname, in 1670 met hetzelfde schip van Loango naar Suriname en in 1672 met wederom de Zeven Gebroeders van Malembo naar Suriname (nrs. 44277, 44134 resp. 44148). Jan Dimmesz, woonde aan de Kinderdijk en werd te Middelburg begraven op 14 maart 1675.[5]

François Chaillou
‘François Chaillou, geboren in 1626, was afkomstig uit Frankrijk. Op 5 Juni 1655 liet hij zich te Leiden inschrijven als theologisch student. Het voornaamste deel van zijn opleiding zal hij daarbij wel aan het seminarie der Waalsche Kerken hebben gekregen, althans aan die inrichting verdedigde hij in 1657 stellingen bij zijn proefschrift. In april 1659 praeparatoir geëxamineerd, wordt hij september. van dat jaar ter beschikking van de kerken van Zeeland gesteld. In 1660 wordt hij beroepen door de directeur der nederzetting op het eiland Tobago. Ingevolge dat beroep vertrekt hij voorzomer van dat jaar, na beloofd te hebben jaarlijks de Waalse synode op de hoogte te zullen houden, naar de West. Op 12 december 1664 was hij met verlof in 't vaderland terug. Op die dag wordt, honoris causa, zijn inschrijving in het album der Leidsche Academie hernieuwd. In april 1668 komt hij voor als predikant van de Kerk van Orbeeck, in la Haute-Normandië. 14 april 1669 was hij echter weer op Tobago. In april 1672 blijkt hij beroepen naar Suriname, wat spoedig daarop zijn verhuizing ten gevolge moet hebben gehad, want in 1673 doet hij van Paramaribo uit aan de Waalse synode vragen over doop- en huwelijksgevallen. Uit een bericht van 1678 blijkt dat de WIC toen zeer nalatig was in de betaling van zijn traktement.[6]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1954) 147-180.
*L.J. Joosse, Geloof in de Nieuwe wereld: ontmoetingen met Afrikanen en Indianen (1600-1700) (Kampen,  2008) 334-335.
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.

Noten
[1] F. Nagtglas, De algemeene kerkeraad der Nederduitsch-hervormde gemeente te Middelburg van 1574-1860 (Middelburg 1860)159, 82, 83 en 84.
[2] ZA, toegang 508, Rekenkamer C, inv.nr. 13120-13190 en toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59471.
[3]  Slave voyages, reisnrs. 44147, 44236, 44257, 44119 resp. 10156.
[4] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1677.
[5] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331 Begraaflijst Middelburg 1675.
[6] Livre Synodal contenant les articles résolus dans les synodes des églises wallonnes, tome I (La Haye 1896-1904), bron: NBW, deel 6, p. 293.

Bij deze context horen de volgende brieven: