Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting brief

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuw Deze brief, geschreven op 12 januari 1672, door Jan Dimmesz. is gericht aan Gilles Adriaensz. Tant.
Dimmesz. bedankt Tant voor zijn brief die hij heeft ontvangen en bericht dat zijn broer, Jacob Dimmesz. die op 20 oktober 1671 is overleden. Jan is samen met kapitein Raes, ook de 20ste oktober in Suriname aangekomen.
Zijn broer heeft het schip verkocht voor 39.000 pond suiker, zo heeft Jan begrepen en de kosten voor de slaven zijn hem contant betaald. Dit kwam omdat er op dat moment niet meer op krediet werd verkocht in Suriname. De goederen zijn in beheer van Joan van Bueren, bewerkstelligd door Cornelis Bastijaens en de gouverneur. Dunnes heeft enige gesprekken met Van Bueren gevoerd om te weten hoe de zaken van zijn broer ervoor staan. Deze laatste heeft een inventaris opgemaakt van al de goederen die hij van Jacob in beheer heeft en stuurt die op naar de boekhouder. De boedel is officieel niet ontbonden. Dat belemmert de generale meester van het schip De Anna, om aan een van de particuliere reders inzage te geven in enkele van Jacobs rekeningen. Hierdoor kunnen de financiële zaken niet afgewikkeld worden. Dimmesz. vraagt Tant akkoord te geven, om deze af te kunnen ronden. Jan vreest groot eerverlies door het overlijden van zijn broer. De kok van het schip De Anna heeft nog enige suiker tegoed dat aan boord van het schip van Cornelis Bastiaens is evenals drie pond goud.
Dimmesz. heeft uit Tants brief begrepen dat alle Franse goederen verboden zijn en is bang dat een oorlog met Frankrijk op handen is.
De reis van Dimmesz. is slecht verlopen, het moreel van de bemanning was laag. Wat bijzonder was is dat het schip op de rivier in Afrika een Amsterdams schip tegen kwam waarmee zaken gedaan zijn. Daarover zegt Dimmesz. echter later nog te berichten.
Voorts beëindigt Jan Dunnes zijn brief met goede wensen aan zijn familie en die van Tant. Hij zegt nog begrepen te hebben dat Cornelis Bastijaens zijn schip (de Fort Zeelandia) geladen heeft op rekening van het schip de Anna. Zijn schip is geladen met netto 33.490 pond suiker. Die lading zal helaas in Engelse handen vallen, evenals deze brief.

De familie Dimmesen
Zowel Jan als Jacob Dimmesen komen voor in het lidmatenboek van de Nederduits gereformeerde kerk in Vlissingen. Beiden doen daar op 28 maart 1662 belijdenis.
Zowel Jan als Jacob waren toen woonachtig aan de Nieuwe Haven in Vlissingen. Het is waarschijnlijk dat beiden toen nog thuis woonden. Dat was vermoedelijk aan de Wijbergschekaai tegenover de marinewerf.[1]
Jan zal gezien zijn belijdenis vrij snel tot kapitein zijn opgeklommen. Uit zijn brieven blijkt dat hij via Angola in Suriname is aangekomen. Daaruit blijkt vrijwel zeker dat hij schipper op een slavenschip is geweest en dit het fregat Seven Gebroeders is geweest.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1954) 147-180.

Noten
[1] ZA, DTBL Vlissingen 23 (NG Lidmatenregister 1654-1672), K 483, folio 66 verso.


Bij deze context horen de volgende brieven: