Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief:

Surimonbo RP T 1905 104Gezicht op de plantage Surimonbo te Suriname, potloodtekening Dirk Valkenburg, ca. 1708, collectie Rijksmuseum Jean le Grand schrijft op 7 januari 1672 uit Suriname aan Samuel van Westhuijsen, koopman in Middelburg, om zijn behouden aankomst te melden. Hij meldt dat de kwaliteit van de goederen, die kapitein Jan Andriesen bezig is te lossen, slecht is; vooral die van het vlees. Een wissel heeft hij nog niet kunnen afhandelen omdat hij nog geen tijd heeft om naar de plantage te gaan van degene op wie de wissel is getrokken. Le Grand hoopt uitvoeriger bericht te kunnen zenden met een Rotterdams schip dat binnen vijf à zes weken zal vertrekken. Le Grand deelt mede dat er in Suriname veel vraag is naar allerlei goederen, zoals lijnwaad, schoenen, kaas, boter, kaarsen en brandewijn en dat daarmee buitengewone winst is te behalen. Hij memoreert het overlijden van landssecretaris Johan Bolle. In Suriname zou men graag zien dat Pieter Sandra op de vacature zou solliciteren. Hoewel hij dit niet expliciet schrijft lijkt Le Grand hier te verwijzen naar de wijdverbreide fraude die onder gouverneur Versterre plaats vind.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Overige context informatie

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).

Noten

Bij deze context horen de volgende brieven: