Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief
Plantage Valkenburg 1707 Rijksmuseum SK A 4075Sinaasappelplantage in Suriname, olieverfschilderij Dirk Valkenburg, ca. 1707, collectie Rijksmuseum AmsterdamElijsabet Emerij stuurt op 9 januari 1672 vanuit Suriname een brief aan haar moeder Loevelijn van der Meijde in Middelburg een aam limoensap (inhoudsmaat of vat van 153,6 liter) om te verkopen en vraagt haar moeder voor de helft van de opbrengst levensmiddelen naar Suriname te sturen, want in Suriname kost alles driemaal zoveel als thuis. Elijsabet beschrijft haar leven in Suriname als droefheid en verdriet. Als de handel goed zou zijn zou er geld te verdienen zijn, maar dan moet je er op tijd bij zijn, want volgens Elijsabet komen er nu veel timmerlieden naar Suriname. Jan Radijnge zou veel geld hebben verdiend, maar Elijsabet heeft hem nog niet gesproken. Ze doet namen zichzelf en haar man de groeten aan alle bekenden.

Famile Emerij
De man van Loevelijn van der Meijde, Daniël Emery, werd gedoopt te Gapinge op 18 januari 1639 als zoon van Abraham Janssen Emery, een broer van Jeryna Emery, gedoopt te Gapinge op 13 januari 1641.[1]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Bronnen
*VOC-glossarium
*ZA, Zeeuwen gezocht, Daniël Emery
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum, 2006).
*A. Doedens, Liek Mulder, Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).

Noten:
[1] ZA, Zeeuwen gezocht, Emery.

Bij deze context horen de volgende brieven: