Inhoud brief
Pieter Pietersen van der Vaeren schrijft op 16 september 1672 in alle haast een brief aan zijn moeder Jacomijntje Simons aan de Kaaskaai in Vlissingen. Hij laat weten nog gezond te zijn en geen tijd te hebben gehad op zee een brief te schrijven, toen er een schip langszij kwam dat naar de Republiek ging heeft hij inderhaast een briefje aan haar geschreven. Hoewel hij zelf zegt het te druk te hebben om te schrijven ontvangt hij graag post van haar, bijvoorbeeld over hoe het met de oorlog tegen de Engelsen gaat. Hij groet Anna du Bon en haar zonen en Maatje Joos en haar broer en zus en Liesbeth Roos. Als laatste laat hij zijn moeder zijn vriendin Prijntje Louwijs (Louwerse) groeten net als de broer van zijn moeder en juffrouw Vetsuijp en haar man en kinderen. Met tweemaal honderdduizend goede nachten gewenst neemt hij afscheid.
Pieter Pietersen van der Vaeren en Jacomien Simons
[1] Tussen 1647 en 1648 waren er twee personen met dezelfde naam ingeschreven als lidmaat en woonachtig in de Breewaterstraat en de Scherminkelstraat (vlakbij de Kaaskaai).
Jacomijntje (Jacomien) Simons woonden aan de Kaaskaai, een binnenhaven die thans gedempt is en de Spuistraat vormt, waarvan de Kaaskadestraat nog een dwarsstraatje is. Er komt een 'Jacquemijntje Simons' voor als lid van de Nederduits gereformeerde kerk in Vlissingen in juli 1670, maar deze vrouw woonde 'Achter de grote kerk' (St. Jacobskerk).Suriname in het derde kwart van de zeventiende eeuw
Literatuur
- G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
- John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
- F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
- F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1954) 147-180.
- Tobias van Gent, et al.,Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012).
Noten
- ↑ Zeeuwen Gezocht.nl, GAV, DTBL 23 (1654-1672), K 483, fol. 119 verso.