Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Zeeslag tijdens de Tweede Engelse Oorlog, ets Wenceslaus Hollar, 1666. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1920-2671(a3)Zeeslag tijdens de Tweede Engelse Oorlog, ets Wenceslaus Hollar, 1666. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1920-2671(a3)Moeder Constijnke Simons (en haar drie dochters) mist haar zoon Cornelis Nieuwlant enorm. Zij vergelijkt zijn reis met de Nederlandse vloot tegen de Engelsen met de tocht door de woestijn van het volk Israël en met Abraham, die zijn zoon wilde offeren. De biddag van 22 april 1665 komt ter sprake en het vertrek van de verzamelende vloot daarna. Zeven Engelse schepen zijn door de blokkade van Dover uitgebroken, wellicht om de vertrekkende Nederlandse vloot aan te vallen. Maar op de schepen van de Engelse vloot zou de besmettelijke ziekte 'rode loop' (dysenterie) uitgebroken zijn. Jan Teune, waarschijnlijk de zoon van Sara Joos, is ook thuis teruggekeerd.

Het geloof speelt voor Constijnke een belangrijke rol en keer in vrijwel elke zin terug, waarin ze meermalen haar bedroefdheid uitdrukt over het vertrek van haar zoon en bidt om een behouden thuiskomst. Ze sluit haar brief af met het vertrekken van de vloot, waarmee ze waarschijnlijk deze brief meegegeven heeft voor haar zoon die wellicht al op de blokkadevloot voor Dover zat. De brief is geadresseerd aan luitenant Jacob Demmensen (Dommisse), die wellicht het bevel voerde over Cornelis Nieuwlant.

Deze brief is er een in een serie van vier brieven die waarschijnlijk allemaal door dezelfde schrijver zijn geschreven. Iemand die deze diensten tegen betaling aanbood. Telkens komt de verschijning van een planeet aan het hemellichaam aan bod en de biddag die in de kerken van de stad Vlissingen worden gehouden voor de vloot.[1]

Constijnken Simons en Cornelis Nieuwland(t)

De vloot in het jaar 1665 in de Tweede Engelse Oorlog

Literatuur

Noten

  1. brief van moeder Aderiaentjen Cornelis aan Cornelis Nieuwland (17 april 1665), brief van Constijnken Sijmoens aan haar zoon Cornelis Nijewelant (16 april 1665), Adriaentien Cornelis aan zoon Jacob Leenders (17 april 1665) en Maeijken Lievens aan Pieter Meseur (15 april 1665).

 

 

 

 

 

Bij deze context horen de volgende brieven: