Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Nieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwIn de eerste brief van 15 september schrijft kapitein Jan Andriesen aan de koopman Willem Verpoorten in Middelburg dat hij hem negen dagen eerder, op 6 september 1672, ook een brief gestuurd heeft die met kapitein Soetelingh en het schip de Biekorf is meegezonden. Gelijk met deze brief, die hij via schipper Pieter Jasper stuurde, verzond hij het tweede cognossement van Salomon Maertense mee. Mack zou aan het eind van de maand een schuld van 50- tot 60.000 gulden aflossen. Andriesen had ook de post van een ander schip mee willen sturen, maar Jan Robbense wilde dit niet en vond dat dit de goden verzoeken was. De situatie in de kolonie Suriname is penibel blijkt uit Andriesens brief. Er zijn al weinig Nederlanders en die zijn ook nog grotendeels door ziekte geveld. Het laatste schip dat arriveerde was van kapitein Donckers. Andriesen had zelf al een maand eerder af willen reizen, maar was daarin verhinderd door de vele zieken. Zijn bootsman en constabel waren overleden, zodat getracht werd dan maar zonder naar huis te reizen. Hij verwachtte echter elke dag een aanval van de Engelsen uit Barbados of Jamaica, want in de kolonie was iedereen zeer bevreesd het tegen twee potentaten tegelijk (Engeland en Frankrijk) op moeten nemen en hoopte dan ook dat God de wapens zou zegenen die de verdedigers zouden moeten gebruiken. In de brief van 19 september 1672 meldt Pieter Doncker dat het met de gezondheid van de mensen goed gaat. Alleen zijn timmerman is nog ziek. Alle gevraagde paspoorten heeft hij al verstuurd met uitzondering van die voor de dominee en de luitenant. Die zal hij met deze brief versturen. Hij meldt dat het om paspoorten gaat voor in totaal 70 personen en voor 43 vaten. Verder nog voor 1 van van meneer Pinto met een waarde van 43 gulden. Hij hoopt alle lading over zo'n 3 maanden te verschepen en hij geeft er de waarde van aan.

Jan Andries(s)en

Jan Andriessen, schipper/commandeur op het schip Aerdenburch is leverancier van goederen voor het garnizoen te Paramaribo. Er bestaat een rekening van hem voor leverantie van vlees ten dienste van het garnizoen volgens ordonnantie van 16 februari 1671.[1] Andriessen heeft eerder al een brief meegestuurd met schipper Soetelinck, deze komt vaker voor als bezorger van post van Zeeuwse brieven uit de West. De volgende rekening gericht aan Geleijn Blonckebijle bevind zich in de archieven van Rekenkamer C van het Zeeuws Archief: Aan Geleijn Blonckebijle, koopman te Vlissingen, boekhouder van de Biekorff van schipper Jacob Soetelinck en van het schip Fort Zeelandia, voor transport van vivres en ammunitie en voor leverantie van goederen aan de soldaten volgens ordonnantie van 17 december 1672[2]

Laurens Willemsen Verpoorten

De rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuw

Laurens Willemsen Verpoorten werd voor 1603 geboren en overleed in 1681. Hij had een zoon: Michiel Laurensz. Verpoorten. In de rekeningen en acquitten van de ontvanger-generaal van Zeeland over Suriname (1667-1684) staat het volgende vermeld:[3]

  • betaling 1151: 'aan Laurens Willemsen Verpoorten, koopman en reder te Middelburg, boekhouder van de schepen Aerdenburch, Diamant, Gekroonde Put, Goude Poort, Joanna, Susanna. Leverancier van ijzer en negerslaven. Voor vracht van vivres met het schipJoanna onder schipper Pieter Doncker en transport van luitenant Potteij met 60 soldaten en 10 vrije personen volgens ordonnantie van 23 oktober 1674.' Deze Dominicus Potteij was aanvankelijk vaandrig, later luitenant op fort Zeelandia te Paramaribo.
  • Betaling 1152: 'betaald aan Laurens Willem Verpoorten voor het overbrengen van 34 vaten vivres en 10 personen van Zeeland naar Suriname, ordonnantie van 13 augustus 1671.'
  • Betaling 1153: 'transport van 28 personen en vaten spek, ordonnantie 28 december 1674.'
  • Betaling 1154: 'voldoening van een wisselbriefvoor de koop van een jacht in Suriname, ordonnantie 1 november 1674.'
  • Betaling 1155: 'leverantie van goederen aan het magazijn, ordonnantie 23 november 1674.'
  • Betaling 1156: 'leverantie van goederen aan het magazijn en aan soldaten als gage, ordonnantie 1 november 1674.'
  • Betaling 1157: 'transport van brandewijn, brood, gort, varkensspek en olijfolie met schip Joanna, schipper Jacob Maertensen, ordonnantie 23 oktober 1674.'
  • Betaling 1158: 'leverantie van goederen aan de soldaten, ordonnantie 4 februari 1672.[4].

De familie Verpoorten was een rijke Middelburgse familie. Zij waren Orangisten en leden van de familie hadden daarom tussen 1651 en 1672 geen zitting in de Middelburgse Raad (Eerste Stadhouderloze Tijdperk). In 1672 werd Laurens Willemsen Verpoorten echter lid van het Burgercommittee en woordvoerder van de opstandige burgerij. Hij was in de jaren 1673, 1674, 1676 en 1679 Raad van Middelburg en in de jaren 1675, 1677, 1678 en 1680 Schepen van Middelburg. Dat de familie rijk was blijkt uit de jaarlijkse inleg tussen 1679 en 1690 van £ Vls. 1.589 (€ 4.314) in de WIC belegden en ook kleinere bedragen in de VOC.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog

De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Bronnen

Literatuur

Sites

Noten

  1. ZA, Rekenkamer C, inv.nr. 1360, folionr. 242 r en v en acuitten, inv.nr. 1364a
  2. ZA Rekenkamer C inv.nr. 1420, folionr. 275v en 276 r en acquitten inv.nr. 1424a
  3. Gids van de Staten van Zeeland en Suriname 1667- 1684 (1692), hoofdstuk 4: Rekeningen en acquitten van de Ontvanger-Generaal van Zeeland inzake Suriname, aldaar: ZA, Rekenkamer C, onderdeel 4.09 Verantwoording van de betalingen in de rekening over 1675.
  4. Archieven.nl

 

 

 

 

 

 

 

Bij deze context horen de volgende brieven: