Inhoud brief
De rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwNicolas Combe schetst een beeld van de kolonie in Suriname voor predikant Pieter Coorne in Middelburg. Eerder had hij al de groeten van Coorne ontvangen via de vrouw van Pieter van Lanchum en blijkbaar was hij daardoor aangenaam verrast. De kolonie ontwikkelt zich nu voorspoedig en men voorziet een productie van 100.000 pond suiker per week in het droge seizoen. De vele geladen schepen richting Holland en Zeeland zijn daarvan volgens hem een zichtbaar bewijs. Op voorwaarde dat het vrede blijft en meer planters naar Suriname zullen gaan, kan deze opwaartse lijn doorgaan. De aanvankelijk kritische houding in Zeeland over Suriname weerlegt hij door te zeggen, dat men eerst moet zaaien, voordat men oogsten kan en dat er al vier maal oorlog is geweest. Hij prijst de enorme steun, die hij ondervindt van secretaris de Huijbert, die hem zelfs een baan gegeven heeft. Hij is zelf een kleine plantage met suikerriet en cassave begonnen. Hij wandelt daar na zijn werk graag wat rond en ziet zijn slaven met lust en vlijt werken. Hij int ook uitstaande schulden voor goederen die kooplieden en schippers hem tegen een commissie van 10% aanbieden. Deze winst kan hij in suiker of wisselbrieven incasseren. De zaken gaan goed voor hem en zijn geloof is een steun daarbij. Met de predikant Basseliers en diens familie ter plaatse is alles wel en tot slot doet hij de groeten aan Emanuel de Laver.
Biografische gegevens van Combe en Coorne
Nicolaas Combe (ca. 1650-1691) was waarschijnlijk afstammeling van Franse Hugenoten, en getrouwd met Anthoinette d'Outreleau, mogelijk familie van de predikant Louis d'Outreleau an de Waalse kerk te Middelburg. Hij werd in 1667 door kapitein Dubois uit Berbice, nu deel van (Brits) Guyana, gehaald om secretaris te worden van Abraham Crijnssen. Hij werd vervolgens commies van de vivres en ammunitie en daarna ontvanger-generaal van 's Lands middelen. Dat hij mogelijk van Franse afkomst is wordt afgeleid van het feit dat hij zijn brieven in het Frans schrijft.
Abraham Crijnssen had tijdens de Tweede Engelse Oorlog als commandeur Fort Zeelandia in februari 1667 Suriname veroverd op de Engelsen. Hij ging verder met oorlog voeren op Tobago, Sint Eustatius, Martinique en Nevis en voer zelfs door tot Virginia. Daar in de monding van de Jamesrivier veroverde hij een vloot van schepen volgeladen met tabak. Nicolaas Combe was een heel ander type man dan Abraham Crijnssen. In een door oorlog verscheurd Suriname, dreigden Indianen de suikerrietplantages in brand te steken en vele plantage-eigenaren dachten eraan om weg te trekken. Om het tij te keren en ook om zijn eigen plantages niet ten onder te laten gaan, richtte Combe zich op het besturen van het land. Door zijn ambten en zijn striktheid was hij niet erg populair. Hij meldde verschillende corruptiezaken: Gouverneur Johannes Heinsius had hem al in geen vier jaar loon betaald, maar hij inde zelf wel diverse belastingen; kapitein Dubois werd beschuldigd van diefstal; en eerder werden ook de kwalijke praktijken van gouverneur ad interim Pieter Versterre al gemeld.
Na twaalf jaar dienst legde hij zijn ambt in de kolonie neer. Combe lijkt een godsdienstig man te zijn geweest: in 1669 werd hij de eerste diaken in de Hervormde Kerk en in 1690 volgde zijn benoeming tot kerkmeester. In dat jaar werd hij ook Commissaris van de desolate boedelkamer. Hij overleed in Paramaribo in 1691. In Paramaribo is een wijk Combé naar hem genoemd. Eerder was daar de plantage Combé die rond 1800 werd verkaveld, waarna de eerste huizen werden gebouwd. Er bestaat ook nog steeds een Kleine- en Grote Combéweg. Zijn vrouw Antoinette hertrouwde in 1692 met Johannes van Dijk.[1]
Bronnen
Literatuur
- G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
- John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
- F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
- F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1954) 147-180.
- F. Oudschans Dentz, 'De oorsprong van de naam Combé', in: De West-Indische Gids 31/1 (1959) 28–34.
Sites
Noten
Bij deze context horen de volgende brieven: