Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief
Vanaf het schip Aerdenburgh laat J. Clercq op 11 januari 1672 aan Pieter Ackerman in de Sint Janstraat in Middelburg weten dat hij in goede gezondheid gearriveerd is te Paramaribo. De vracht van Ackerman is goed aangekomen en hij ziet goede kansen deze te verkopen, alleen heeft de gouverneur (Versterre) laten weten dat halve oxhoofden ten minste 48 stoop (een inhoudsmaat van 2,25 liter, dus ten minste 108 liter) moeten bevatten. Alle inhoud die daar onder zit wordt van de verkoopprijs van een half oxhoofd afgetrokken en dit geldt ook de ankers die eveneens te klein zijn.
Hij laat weten dat de kapiteins Claas Raes en Jan Dimmesen acht dagen voor hem in Suriname zijn gearriveerd (24 december 1671 dus). Zelf arriveerde J. Clercq op 1 januari en heeft de bemanning nieuwjaar in Paramaribo gevierd.

Biografische gegevens Pieter Ackerman
Pieter Ackerman werd op 14 juli 1679 begraven. Hij was toen woonachtig op de Goese Korenmarkt, en niet meer in de Sint Janstraat van Middelburg.[1]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.

Noten
[1] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59351.

Bij deze context horen de volgende brieven: