Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwJohn Clement schrijft aan de plantage eigenaren Gillis en Pieter de Munnick in Middelburg dat hij op 30 december een brief heeft verstuurd, waarin hij meldde dat hij naar Schildpad Baai ging om daar van zijn ziekte te genezen. Nadat hij bericht ontving dat schipper Jan Andriessen was gearriveerd was hij echter teruggekeerd naar Suriname. Clement meldde de brieven van de broeders De Munnick van 6 augustus en 1 oktober ontvangen te hebben. Omdat het schip dat ging vertrekken ('t Fort Zeelandia) zijn post mee moest nemen kon hij nu alleen het belangrijkste melden. Hij geeft aan dat hij Boudewijn de Witte heeft gesproken over diens fouten: de aankoop van zes koeien aan de gouverneur (Pieter Versterre) en zestien slaven van Claes Raes en Dommisse. Hij heeft De Witte de komst van een stel paarden met schipper Dominicus bekend gemaakt, maar deze had dit ook al vernomen via brieven die met Jan Andriessen waren meegekomen. Met Andriessen waren ook enkele Noorse (fjorden) paarden in de kolonie gearriveerd. Deze had De Witte opnieuw met wisselbrieven betaald. Hierop had Clement hem daarop aangesproken met de vraag of deze -'om leech sijnde'- zonder meer alles met wisselbrieven op naam van de heren de Munnick van plan was te betalen? Dit had duidelijk tot een dispuut geleid, want Clement vond deze herhaling van zetten duidelijk veel erger dan wat hiervoor al was gepasseerd (zie ook andere brief aan Pieter en Gillis de Munnick).[1] Clement zegt te begrijpen de heren De Munnick heel erg graag van De Witte af willen omdat ze er vanuit gaan dat de rest van zijn handelen dan ook wel niet zal deugen.
Vooreerst zal Clement zich ‘met alle fatsoendelijckheijt’ richten op de koop van de plantage die nu pro forma is gesloten en naar alle waarschijnlijkheid goed afgerond zal worden. Wél moet hij dan de in de brief genoemde kosten opnemen en met Domincus en de oogst van ‘honde[r]tduijs[en]t eijgen maecksel’-pond suikeren afzenden. Hij verwacht een opbrengst die 20% hoger zal liggen dan die van de andere verkochte suiker. Hij vraagt of de heren tijdens het verifiëren van hun boekhouding in aanmerking willen nemen, dat hij na zijn laatste brief aan hen bepaalde kosten voor eigen rekening heeft genomen. Daardoor is het eigenlijk bedrag verhoogd van fl. 490,- naar fl.721,10.

Het laatste deel van deze brief lijkt te ontbreken, waaronder de ondertekening, maar uit andere brieven blijkt dat deze afkomstig moet zijn van John Clement.

Biografische gegevens van Gillis en Pieter de Muenicx
Gillis de Muenicx (28 januari 1628 – Suriname 12 september 1692) werd in 1644 tegelijk met zijn broer Pieter als student in Utrecht ingeschreven. Hij bekleedde vanaf 1659 diverse functies waaronder die van Raadslid van Middelburg, schepen en thesaurier. Hij was in 1668, 1670 en 1673 burgemeester van Middelburg en was vanaf 1670 bewindhebber van de VOC, maar werd door Willem III uit zijn burgemeestersambt gezet in 1676, vanwege zijn opstelling in de kwestie rond predikant Momma en moest daardoor in 1678 ook zijn bewindhebbersplaats opzeggen. Hij vertrok op 5 november 1682 samen met zijn zoon Jan naar Suriname, waar hij Raadsheer in den Hove van Politie en Crimineele Justitie werd.
Gillis de Muenicx trouwde met Josina le Moine  (1636-12 maart 1685 Middelburg) op 19 maart 1653). Samen kreeg het echtpaar zeven kinderen, waarvan Pieter (16 juli 1654) de oudste was en Jan (2 maart 1665) de jongste.[2] Onduidelijk is of de in de brief aangehaalde Pieter de zoon of de broer van Gillis was.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog

De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.

Noten
[1]  Brief van John Clement aan Pieter de Muenick van 30 december 1671 
[2].  De Nederlandsche Leeuw 26 (1908) 135-136.

Bij deze context horen de volgende brieven: