Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

OlifantstandenOlifantstanden in depot, bron: Wikimedia Commons
Inhoud brief
Brief 6 december 1671
Johan van Melckebeecke zend op 6 december 1671, varende op het schip Poelwijck, tien 'olifphanten' (tien olifantstanden?) aan Pieter Ackerman, vriend en zakenrelatie. Deze zullen worden vervoerd met het schip Fort Zeelandia met als vervoerder kapitein Cornelis Bastiaensen. Het bijbehorend cognossement zal hij meesturen. Johan zal Pieter uitgebreider schrijven ‘aengaende d’andere dinghen.’ Die brieven volgen op 1 en 11 januari 1672:

Brief 1 januari 1672
Dirck Abrahamsen heeft een samenwerkingsverband gevormd met drie andere opvarenden van het schip Poelwijck: schipper Cornelis Berghe, Johan van Melckebeecke en opperstuurman Jan Janssoon Hoijmaijer. Eerder was ook onderstuurman Jacob Slabbers hierbij, maar deze overleed. Zelf meldt Abrahamsen ook sterfelijk te zijn, maar hij gaat daar niet verder op in. Aan de plotse inleiding over de zakelijke deal valt op te maken dat Abrahamsen hier eerder over heeft gecorrespondeerd met koopman Ackerman te Middelburg. De vier sturen hem tien olifantstanden, dat vergezeld wordt van het cognossement. Dit wordt verstuurd met het schip Het fort Zeelandia van schipper Cornelis Bastiaenssen. Ook melden ze dat een partij suiker met een ander schip zal worden verstuurd. Omdat de zeelieden in dienst zijn van de WIC (en daarom zelf geen goederen mogen vervoeren en verkopen) vragen ze aan Ackerman of deze hieraan geen ruchtbaarheid wil geven.

Biografische gegevens Pieter Ackermans
Pieter Ackerman werd op 14 juli 1679 begraven. Hij was toen woonachtig op de Goese Korenmarkt, en niet meer in de Sint Janstraat van Middelburg.[1]
 

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.

Noten
[1] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59351.

Bij deze context horen de volgende brieven: