Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Deze brief was gericht aan "juffrouw de weduwe" van Crijn Mangelaer te Zierikzee. De brief is meegegeven, vanuit Suriname, met kapitein Cornelis Bastiaenssen, en bevat een kopie van een boedel-inventaris. De inventaris werd opgemaakt op 16 december 1671, in opdracht van de luitenant-gouverneur van Suriname, Pieter Versterre (in functie 1671-1677), die elke bladzijde van de inventaris ook heeft geparafeerd.

De overledene betrof kapitein Crijn Mangelaer, welke een plantage in bezit van hemzelf en Hermanus Waermelinge heeft nagelaten. De inventaris werd opgemaakt door Alexander Batij, provisioneel secretaris, in presentie van twee getuigen; Augustijn Bruin en Benedictus Marius. De nalatenschap betrof een plantage met 'riedt', waarmee suikerriet bedoeld zal zijn. Ook een zekere James hoorde daarbij, mogelijk de opzichter van de plantage en bovendien een woonhuis, met daarin allerlei zaken, die gezien de aantallen als handelswaar moeten worden beschouwd. Wat te denken van 124 messen, vier dozijn schoenen en 24 bossen blauwe en gele kralen? Verder allerlei kledingstukken,en twee vaten tabak uit Barbados. Onder de inventaris werden ook de slaven onder de noemer 'negros' genoemd. Een totaal van vijftien, met één kind. De meesten hadden Nederlandse namen, zoals Hans, Claes en Christina, en werden als man-vrouw paar met eventuele kinderen genoemd. Onder de slaven bevond zich ook een indiaanse jongen.

Het document werd getekend in aanwezigheid van de getuigen en de klerk Lagerstoudt, door Alexander Batij. Tevens zag deze erop toe, dat de kopie gecollationeerd werd. De akte werd getekend te Torarika (de oude hoofdstad van) Suriname op 29 december 1671.

Cathelijne IJemans, de weduwe Mangelaer

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwBlijkens een akte van 14 oktober 1671,[1] verkocht Cathelijnken IJemans, weduwe van Crijn Mangelaer een drooghoekerboot, liggend in de Nieuwe Haven te Zierikzee, aan N.N. voor £ Vls. 251:5:0 (€ 704,75). De betaling geschiedde contant. Op 29 mei 1680 bleek dat de weduwe van Pieter Versterre een proces had aangespannen tegen de weduwe van Crijn Mangelaer. De weduwe Mangelaer was inmiddels overleden, maar hangende dit proces was de weduwe Versterre weer naar Suriname vertrokken. De voogden van het nagelaten kind van Crijn Mangelaer en Catrijnken IJemans, Haeijman Bot en Pieter Mangelaer machtigden procureur Van der Burcht te Middelburg om het proces voort te zetten tot het einde toe. Deze machtiging werd gepasseerd voor notaris Leonard Ellepoele te Zierikzee.[2] Een klein jaar eerder had Henderina van den Hardenbergh, de weduwe van Pieter Versterre, aan Gillis Clement, notaris te Zierikzee, blijkens een insinuatie[3] op 18 juli 1679 opdracht gegeven om naar Cornelia IJemans te gaan en haar aan te zeggen dat zij het arrest, gedaan te Middelburg op IJemans kosteloos en schadeloos moest afdoen en Hardenbergh hiervan te ontslaan. Bij weigering of uitstel zou IJemans voor de kosten opdraaien, ook van het ophouden of niet halen van het schip voor haar reis naar Suriname. Alle kosten, ook die al gemaakt waren, zouden worden verhaald op Cornelia IJemans. Op 26 juli 1679 ging notaris Clement, vergezeld van Carolus van Velthoven en Jacob Cappelle, naar het huis van Cornelia IJemans. Hij las de bovenstaande insinuatie voor en vroeg om antwoord. Dat luidde: Ik hoor en zie. Alles 't welk voorschreven ik verklaar te wezen mijn relaas en wedervaren.

Pieter Versterre en diens vrouw Henderina van Hardenbergh

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwPieter Versterre werd in Vlissingen geboren, mogelijk als zoon van de boekhandelaar en Vlissings stadsdrukker Samuel Claes Versterre. Hij vertrok in 1667 als vaandrig in het leger van de Staten van Zeeland naar Suriname. Suriname was in dat jaar door Abraham Crijnssen op de Engelsen veroverd. In Suriname werd hij tot commandeur bevorderd en hij volgde in 1671 Philip Julius Lichtenberg op als ad interim gouverneur van Suriname. Hij kreeg tijdens de Derde Engelse Oorlog te maken met een blokkade door Engelse schepen, die echter in 1673 door Cornelis Evertsen werd doorbroken. Bij de Vrede van Westminster werd een bepaling opgenomen dat alle Engelsen ongehinderd Suriname mochten verlaten. Ook veel Joodse plantage eigenaren volgden dit voorbeeld. Versterre schreef hierover in 1675 een onthutsende brief aan de Zeeuwse pensionaris De Huybert. Van de 120 overgebleven Engelse families wilden er 80 vertrekken, waaronder acht eigenaren van een suikerplantage. Van die acht werden er slechts zes door Nederlandse en Joodse kolonisten overgenomen. Op dat moment waren er nog slechts 125 Nederlandse mannen, 58 Joodse en een garnizoen van 115 man soldaten en 4 matrozen in de kolonie.[4] Een van de oorspronkelijke bevolkingsgroepen van Suriname, de Caraïben zagen hun kans schoon en kwamen in opstand tegen de blanken. Later kreeg Versterre te maken met bepalingen van de Staten van Zeeland die wilden dat de plantage-eigenaren meer belasting gingen betalen. Daartegen kwam natuurlijk verzet. Na zijn dood bleek dat Versterre zelf op grote schaal had gezwendeld. Hij liet een schuld na van 345.171 pond suiker. Dit was vergelijkbaar met de waarde van twaalf goede plantages. Over zijn plantages, Courcabo en Imotapi had hij nooit belasting betaald. De weduwe van Pieter Versterre, Henderina van den Hardenbergh, huwde in april 1689 opnieuw, ditmaal met Herman van Hagen, Raad van Politie van Suriname.

Bronnen

 

Noten

  1. ZA, RAZE, inv.nr. 3997-271
  2. ZA, RAZE, inv.nr. 4004-116
  3. ZA, RAZE, inv.nr. 4011-150
  4. G.W. van der Meiden, Betwist bestuur; de eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753, 32.

 

 

 

 

 

Bij deze context horen de volgende brieven: