Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud van de brief

De schrijver, Jan Dekker schrijft redelijk fonetisch. Het is aan zijn woordkeus te merken dat hij een Zeeuw is. Hij gebruikt bijvoorbeeld het woord hn als hij aan of in bedoelt en telkens het woord ieer voor hier. Hij refereert aan een brief van 8 april 1758. Hij bericht over de situatie op Curaçao die erg slecht is. Twee stuurlui en de helft van het volk wilde hij naar de gouverneur laten gaan met het verzoek om twee barken te kopen voor rekening van de rederij. Uiteindelijk heeft hij een schoener gehuurd voor 40 pesos per maand. Deze zal het volk naar St. Eustatius moeten vervoeren. Er gaan dan weer weken overheen voordat schip terug is. Het gaat veel tijd kosten voor ook alle lading is overgebracht. Hij rapporteert ook een verzoek aan de gouverneur om vaten vlees, boter en andere zaken. De rekening zal naar Vlissingen worden gestuurd. Hij heeft twee stuurlui en een kapitein waarschijnlijk op St. Eustatius achtergelaten en is zelf bezig om op Curaçao orde op zaken te stellen. Hij geeft aan dat alles wel erg duur is geworden. Hij geeft voorbeelden van de prijzen van suiker, cacao en koffie. Het gaat goed met het schip, met de officieren en met hem zelf. Een van de bemanningsleden is echter over boord gevallen en verdronken.

Biografie Jean Guépin

Jan of Jean Guépin werd geboren 15 januari 1715 en overleed op 15 juni 1766. Zijn ouders waren Jaques Guépin en Mary Attwel, rond 1683 uit Frankrijk en Engeland gevluchte Hugenoten. Guépin was de kleinzoon van een uitgeweken Hugenoot, klerk ter stedelijke griffie, reder, later schepen en raad van Vlissingen. In 1739 richtte hij met enkele vrienden de rederijkerskamer De klimmende Leeuwerik op. Na de oprichting van de Vlissingse Rederijkerskamer was hij een belangrijke motor achter het Nederduitsch Leesgezelschap. Bij hem thuis werd Frans gesproken, dus ook voor de oprichting van het Franse Leesgezelschap beijverde hij zich. Hij schijnt ook een behoorlijk goede tekenaar geweest te zijn. Daarom richtte hij ook het kunstenaarsgenootschap Conamur tenues Grandia op. Guépin bestreed de heersende psalmberijming in een sarcastisch geschrift Petri Datheni, CL psalmi (1752), dat aanvankelijk in handschrift bleef, maar enkele jaren later door iemand gedrukt werd onder de titel Datheniana en met de gefingeerde naam Juvenalis Glaucomastix. De aanvallen daarop beantwoordde Guépin in een geestig Lofdicht voor den uitmuntenden lier- en harpdichter Petrus Dathenus (1759). Ook maakte hij een humoristische beschrijving van de Vlissingse kermis (1765).[1]

Naast kunst en letteren hield Guépin zich ook bezig met handel. De handelshuizen van Thomas en Adriaan Hope en Joan Hodshon in Amsterdam en die van Jean Guépin in Vlissingen waren de grootste ontvangers van stapelgoederen van St. Eustatius. Zo vervoerde de Zeefortuijn die als havenbestemming Vlissingen had, in 1727 zo een 220.215 pond suiker en nog wat katoen, indigo en verfhout.[2]

Literatuur

Noten

  1. Encyclopedie van Zeeland, lemma Jean Guépin
  2. Victor Enthoven, 'That abominable Nest of Pirates: St. Eustatius and the North Americans, 1680-1780', in: Early American Studies 10/2 (2012) 264-266.

 

 

 

 

 

Bij deze context horen de volgende brieven: