Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

De brief van J.S. Coenen

J.S. Coenen schrijft op 5 september 1672 vanuit Suriname aan zijn zakenrelatie Jacobus van der Beeke, koopman te Vlissingen. Waarschijnlijk is Coenen aangesteld als directeur van een plantage van Van der Beke. Deze plantage zou Racq a Racq kunnen zijn. Drie dagen later schrijft Charles d'Aillij nog een brief aan de weduwe van Abraham Clewaert in Middelburg. Deze doet hij in de brief van Van der Beke. Hieruit is duidelijk dat beiden schipper Jan Andriesen kennen en het is de bedoeling dat Van der Beke de brief zal bezorgen. Coenen meldt dat het zo lang geduurd heeft voordat hij kon berichten omdat hij een ongeluk met zijn schouderblad heeft gehad. Wat dat is geweest blijft gissen: ontsteking, breuk, arm uit de kom, wond? Met de brief stuurt Coenen nog een presentje mee met Cornelis Bastiaensen. Vijftig stuks 'kooker'noten (cocosnoten). Dat zal een exotische verassing zijn geweest voor de Vlissinger, ware het niet dat deze cocosnoten nooit op de bestemming zijn aangekomen. Wel meldt Coenen dat hij de brieven van 12 januari en 26 maart heeft ontvangen net als de tijding van de komende oorlogsdreiging en de opdracht de plantage te verkopen. Van der Beeke, zo mogen we uit de brief opmaken heeft de ellende van de oorlog al voorzien, voordat de Engelsen deze buitmaken of brandschatten. In die omstandigheden is het onvermijdelijk dat er geld op verkoop van onroerend goed toegelegd moet worden. Coenen schrijft dan ook aan Van der Beke: Wij sullen daer een goede stuijver bij laeten sitten. Probleem was dat de huidige zetbaas, Jan Jansen uitgekocht moest worden voordat de plantage kon worden verkocht. Jansen, eiste 8.000 Pond suiker op van het handelshuis, startte een rechtszaak tegen Coenen die de laatste verloor, hoewel hij de actie van Jansen 'Goddeloos' vond. Hij is daarom gedwongen geweest al 4.000 pond suiker te betalen. Met de brief wordt ook 10.900 pond suiker en 2.619 pond letterhout (een Surinaamse houtsoort die zijn naam ontleend aan de tekening van de nerf) verstuurd naar de Republiek, deze was aangekocht door Jacob Soetelinck. Coenen zou het graag over de verkoop van de plantage hebben, maar acht het raadzamer dat persoonlijk te doen in plaats van in de brief. Wel meldt hij nog dat er nog een schuld staat aan de heer Bolle, maar deze verwacht voor een aantal beloofde obligaties 11% bovenop de aankoop. Dat betekent 5% commissie voor hemzelf en dat vind Coenen teveel, die nog niet tot betaling is overgegaan. Coenen heeft nu gedreigd naar de rechtbank te gaan en Bolle heeft beloofd dat het in orde zal komen.

De brief van Charles d'Aillij

Charles d'Aillij schrijft op 8 september 1672 aan de weduwe van Abraham Clewaert in Middelburg over de nalatenschap van haar in Suriname overleden man. Een inventaris met zijn eigendommen is haar reeds eerder verstuurd met schipper Claes Raes, kapitein van de Goude Poorte, maar d'Aillij vraag haar nu of zij op de hoogte is met zijn financiële zaken en of hij nog aandelen in de plantage Racq a Racq heeft. Mocht dat zo zijn dan kan zij dit doorgeven aan Martinus Maertensen. De huidige bewoner van de plantage, Jan Robbeijn, zegt namelijk dat dit niet zo is, maar d'Aillij heeft kennelijk redenen om aan diens woorden te twijfelen. Verder meldt d'Aillij dat hij in een eerder transport een partij suiker met schipper Soetelinck (die ok in de brief van Coenen voorkomt) heeft mee gegeven. Ook gaan twee oxhoofden suiker met schipper Jan Andriese mee naar de Republiek. Voor het totale suikertransport heeft d'Aillij wel 1.030 pond suiker moeten betalen en hij is dan ook slecht te spreken over de zakelijke praktijken in Suriname. Vooral omdat hij zelf bijzonder moeilijk geld van schuldenaars krijgt, maar zelf door het bestuur in de vorm van de secretaris en maarschalk (gouverneur?) gedwongen wordt een som geld te betalen, waarvan hij zegt deze niet eerder te zullen betalen voordat de rechtbank hem daartoe dwingt. Hij beloofd de kopie van het vonnis aan de weduwe te zullen sturen.

Aantekeningen

Claes Raes, kapitein van het schip Goude Poorte komt voor in de archieven van de Staten van Zeeland en ontvangt van hen voor leverantie van goederen aan de soldaten volgens ordonnantie van 18 november 1672 een bedrag.[1]

In Suriname komt een plantage voor met eigenaar M. Maertens op de lijst der Labadisten uit 1686. Locatie Surinamerivier, rechts neervarend, no? op kaart 36. Deze plantage lijkt overeen te komen met Racq a Racq.[2] Ook komt er een plantage voor met de naam Racka Rac (=Rak a Rak) op de lijst Walraven uit 1715, locatie Surinamerivier, links opvarend, nummer 11.[3]. Er komt een plantage voor met als eigenaar Bolle op de lijst der Labadisten uit 1686, locatie Commewijnerivier rechts neervarend, nummer op kaart: 101. Ook op de lijst Walraven uit 1715 komt een plantage voor met eigenaar Bolie (vermeld met ?, mogelijk dus Bolle), locatie Commewijnerivier links opvarend, nummer 76, naam l’Esperance.[4]

Noten

  1. ZA, Rekenkamer C, inv.nrs. 1380a, fol. 272 r. en acquitten, 1383a
  2. Plantagelijsten Surinaamse genealogie
  3. ibidem
  4. Plantagelijsten Surinaamse genealogie

 

 

 

 

 

 

 

Bij deze context horen de volgende brieven: