Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?
Turfkaai 3 september 2015 deurpost
Waarschijnlijk is deze brief, die [net als de brief aan Maria Kok] ook geadresseerd is aan het Middelburgse pand Zoutelande, in 1781 meegekomen in een brief geadresseerd aan de bewindhebbers van de WIC kamer Zeeland in Middelburg en meegegeven met het snauwschip d’Harmonie van schipper Cornelis Reijnders. Het gebeurde wel vaker dat zich binnen in een brief meerdere brieven bevonden. Dat scheelde immers in de kosten voor het versturen (en voorkwam mogelijke problemen). Bovenal was het makkelijker om de grote brief naar een bekend adres te sturen en de bewoners daar de lokale post naar minder bekende personen en adressen te laten verzorgen. Hoewel de inhoud van deze brief niet zoveel informatie prijsgeeft, is het adres zoals gezegd wel interessant: dat is namelijk hetzelfde huis dat ook in de brief aan Maria Kok al werd genoemd: het huis Zoutelande aan de Turfkaai. Naast de Koks woonde er kennelijk ook het gezin Pieterse rond dezelfde tijd. Dat gezin bestond in ieder geval uit vader, moeder, twee zonen en een dochter. Woonden ze er samen of zijn de Pietersen vrij snel na 1780 verhuisd? Het huis bestond uit twee etages, en vermoedelijk een al ouder achterhuis, waar in de loop van de achttiende eeuw een nieuwe voorgevel voor geplaatst is.

Het is duidelijk dat de jongste zoon van het echtpaar Pieterse de schrijfkunst maar amper machtig is. Het handschrift is beverig en onzeker en ziet eruit als dat van iemand die het alfabet net onder de knie heeft. Ook gebruikt hij enkele Zeeuwse woorden zoals ‘groetenisse.’ (spreek uit: Hroétenisse). Zijn brief is dan ook zeer kort en al in de achtste regel meldt hij ‘Moeder, ik weet niet meer te schreijven.’ Het grootste deel van de brief gaat daarna op aan het groeten van allerlei bekenden zoals Jan uit de ‘Plumme’ [= Pluim], Minne (of de min) Lo uit de Hoop, de naaister Melse en Jan van Eersbeek. Pieterse junior laat aan zijn vader en moeder weten op 21 oktober 1780 in goede gezondheid in Demerary (thans Guyana) te zijn aangekomen. Daar zal hij echter niet blijven, want hij meldt erbij dat ze op 15 februari 1781 alweer zullen vertrekken.550px Turfkaai 3 september 2015 huis Dat doet vermoeden dat hij wellicht als matroos op een schip heeft gevaren dat er voor de kust lag. Bekend is dat de schepen Watergeus en Planterslust van de Middelburgse Commercie Compagnie in de monding van de Essequibo lagen en deze de 27ste februari door een Spaans schip werden gewaarschuwd dat Engelse kapers Nederlandse schepen hadden buitgenomen. Gouverneur Trotz van Essequibo neemt vooralsnog geen maatregelen, maar laat na enige dagen door verkenners de rivier over trekken. Dezen keren spoedig terug met de boodschap dat Demerary reeds in handen van de Engelsen was gevallen. Kapitein Loeff laat zijn schepen de rivier opzeilen, maar de gouverneur houdt hem vervolgens tegen en geeft zich op 3 maart met de komst van de Engelsen meteen over aan de eerste onderhandelaar. De opvarenden van de schepen worden door de Engelsen gevangen genomen en krijgen een onplezierige tijd aan boord van een gevangenenschip. Of Pieterse junior ook gevangengenomen werd of voortijdig met een ander schip de kolonie kon verlaten is niet bekend, maar de kans is groot dat hij in gevangenschap de oorlog inging.

De Vierde Engelse Oorlog
Tussen 1688 en 1780 bestond tussen Groot-Brittannië en de Republiek meer dan negentig jaar lang een militaire alliantie met wederzijdse verplichtingen. De Republiek had zijn vloot decennialang verwaarloosd en kon daaraan eigenlijk niet meer voldoen. Daar stond tegenover dat Britse kapers en marineschepen in de vele oorlogen met Frankrijk op grote schaal neutrale Nederlandse koopvaardijschepen opbrachten. De wederzijdse irritatie bereikte een hoogtepunt toen gouverneur Laurens de Graaff in 1776 een militair saluut bracht aan het Amerikaanse kaperschip Andrew Doria op de rede van St. Eustatius. Dat was een erkenning van de VS nog voordat welk ander land dat gedaan had. De Britten ergerden zich aan de grootschalige buskruit- en wapenexport die vanuit het kleine eilandje werd bedreven met de Amerikaanse opstandelingen en ondanks Nederlandse toezeggingen ongehinderd doorgang bleven vinden. Een reeks aan incidenten leidde in de daaropvolgende jaren tot het uitbreken van de oorlog. Een belangrijke aanzet daartoe was het onderscheppen van een handelsverdrag tussen de stad Amsterdam en de VS, in geval deze onafhankelijk zouden zijn. Deze papieren werden aangetroffen bij Henry Laurens, die vanuit de VS op weg was naar de Republiek om het ambt van ambassadeur te gaan vervullen. De directe aanleiding tot de oorlog vormde de aansluiting van de Republiek bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit met onder meer Rusland, Denemarken en Zweden. Voordat dit kon worden geratificeerd besloot Groot-Brittannië op 20 december 1780 de oorlog te verklaren. Binnen enkele maanden werden meer dan vierhonderd Nederlandse schepen buitgemaakt door de Royal Navy en Britse kaperschepen, die met honderden tegelijk de Noordzee bevolkten. Voordat een waarschuwing West-Indië had bereikt slaagde admiraal George Rodney er met een Britse vloot in om op 3 februari 1781 St. Eustatius te veroveren en alle voor anker liggende schepen op te brengen; een miljoenenstrop voor de Republiek. Ook de kolonies Suriname, Essequebo en Demerary werden ingenomen. Door de aanwezigheid van de marine bleef Curaçao wel in Nederlandse handen.
De enige zeeslag van de oorlog was die bij Doggersbank op 5 augustus 1781, die eindigde in een remise. Als er al van een slag gesproken kan worden, want feitelijk waren het niet meer dan twee eskaders van acht schepen die beide een konvooi escorteerden en elkaar troffen.
Na een korte strijd, waarbij amper andere belangrijke gevechtshandelingen plaats vonden kwam het op 26 januari 1783 tot een wapenstilstand tussen beiden landen. Pas op 20 mei 1784 werd een ongunstige vrede gesloten, waarbij de Republiek vooral in Oost-Indië gebied verloor.[1]

Literatuur

 
 

Noten
[1] Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019). Zie hoofdstuk 1.

 Bij deze context horen de volgende brieven: