Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuw Jacob van de Velde schrijft op 14 september 1672 vanuit Suriname een brief aan zijn vrouw Elisabeth Gillis in de Walstraat in Vlissingen en vertelt dat hij nog in goede gezondheid verkeert. Hij hoopt snel nieuws te horen over de oorlog in het vaderland, want in Suriname is men bevreesd voor de gevolgen van de oorlog, maar hoopt op Gods voorzienigheid. Van de Velde ligt met zijn schip op de rede en kan zo goed als geen goederen inschepen, toch hopt hij in de lente van 1673 weer thuis te zijn. Helaas zullen alle schepen op de rede al vertrokken zijn voordat hij zelf alle wisselbrieven geïnd zal hebben. Wat hij ingescheept heeft kan Elisabeth zien in de brief die hij aan zijn broer Abraham Vlaminck heeft gestuurd. Met schipper Pieter Heerensen zal Jacob een partij letterhout stokken, een half oxhoofd limoensap en een half oxhoofd met goede suiker mee sturen. Als merkteken heeft hij daarop LC geplaatst. Daarbij zit ook een cognossement van drie dikke tonnen om in ontvangst genomen te worden voor zijn neef Huibrecht Pietersen, door diens huisvrouw.

Jacob van de Velde en Elisabeth Gillis
Jacob van de Velde werd in oktober 1666 lidmaat van de Nederduitsch-gereformeerde kerk in Vlissingen. Zijn echtgenote heeft op dat moment voor diezelfde kerk al belijdenis gedaan. Wellicht was hij juist verhuisd. Hij woonde op dat moment in het huis aan de Nieuwe Walstraat.[1]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Tobias van Gent, et al., Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012).

Noten
[1] ZA, DTBL Vlissingen 23, K 483, fol. 97.


Bij deze context horen de volgende brieven: