Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief  1 januari 1781

Man Writing a Letter by Gabril MetsuBriefschrijvende jongeman bij geopend venster, olieverfschilderij van Gabriël Metsu, ca. 1665-1667, National Gallery of Ireland, Dublin, inv. nr. NGI.4536De heren Verschuur en Schmalz sturen op 6 januari 1781 vanuit St. Eustatius een afschrift van ingekochte en verkochte goederen, waaronder die van brandewijn, à vendu verkocht. Ze verzoeken de aangeschrevene, kiesheer en handelaar Joost Noose te Middelburg, na wederzijdse accoordbevinding per saldo 503,1 over te boeken. Aan boord van het schip De Vriendschap, met als kapitein Harmanus Pieterse, hebben de heren 31 balen koffie geladen à vendu 522,7 pond welke Joost naar eigen bevinden kan laten verzekeren tegen de premie die in februari zal gelden (daarbij heeft hij er kennelijk een rekening mee gehouden dat het oorlog zou worden, want de premie steeg in die maanden van ca. 5 naar 25-30% en werd daarmee onbetaalbaar voor kleine partijen goederen). Indien het schip op de eerste februari onder konvooi kan vertrekken, zullen de goederen gestuurd worden; wordt de datum uitgesteld, dan kan de handel geen doorgang vinden. De heren Verschuur en Schmalz betreuren het zeer dat de handel afgelopen jaar niet enkel zo’n grote vertraging heeft opgelopen, maar tevens weinig heeft opgebracht. Op provisies zijn bittere verliezen geleden en er is geen enkel vooruitzicht dat het komend jaar beter gaat. De droge goederen zijn hier onder andere debet aan; hiervan zijn er beduidend veel ingekocht, terwijl nu is gebleken dat er weinig vraag naar is. Dus het enigste dat beide heren kunnen doen is de goederen zodanig op te slaan, dat ze voor bederf bewaard blijven. Ze hadden Joost graag een beter bericht willen sturen; wensen dat de goederen aftrek zullen hebben op een goede markt en dat de zaken zich ten goede zullen keren. Het saldo begint dit jaar met 19.600; wil Joost dit overmaken op rekening van de heren Sournu en Severijn. In de handel is geen verandering van de producten rijst en koffie. Het is niet de bedoeling de koffie voor meer dan zeven stuivers per pond te kopen.
Met deze laatste vraag nemen de heren Verschuur en Schmale afscheid.

Inhoud brief 1 februari 1781

Uit naam van de firma Gerrit Bonnike & Zoonen, gevestigd te St. Eustatius, schrijft Matthijs Kerkhoff vanuit Amsterdam een brief met ingesloten factuur naar Joost Noose, kiesheer en verkoper, wonende te Middelburg. Eerder, op 20 oktober 1780, heeft Matthijs de brief met verkooprekeningen van Joost ontvangen, die deze hem op 26 juli had gestuurd. Deze brief ging over de verkoop van goederen, door Matthijs aan Joost in consignatie gegeven en aangevoerd door de schepen van respectievelijk de kapiteins Reep Slaager, Henderk Siebies en Meciel Otte. Volgens de bovenstaande verkooprekeningen van 26 juli en 7 oktober 1780, hebben de goederen 4993,11 pond opgebracht, waarvoor Joost gedebiteerd wordt.
Matthijs vindt het onbegrijpelijk dat er er zoveel verschil zit in de gewichtseenheden van St. Eustatius en Holland, want op dat eiland wordt met goede Hollandse gewichten gewogen. Kennelijk is dit gewichtsverlies niet te verbeteren, weet Matthijs, want hij heeft dit verschil al vaker ondervonden bij andere vrienden (wellicht waren deze kooplieden niet op de hoogte met het gegeven dat massa aan de evenaar anders weegt dan op hogere breedte). Joost heeft recht op de gebruikelijke 2 procent commissie. In zijn brief aan Matthijs van de 20ste oktober had Joost hem aangeraden koffiebonen voor eigen rekening te afteren, maar de koffie op St. Eustatius is op dat moment hoog in prijs: 7½ à 8 stuivers. Dus dat durft Matthijs niet aan.
De laatst gezonden hoeveelheid suiker, verscheept onder supervisie van kapitein Reep Slagers, is voor een lage prijs verkocht. Met de verdere verkoop is Matthijs wel tevreden, maar al de waren, die daarna binnenkwamen, raken nog steeds niet verkocht, doordat het aanbod van al die artikelen groter is dan de vraag. Behalve een beleefde groet, heeft Matthijs aan Joost verder niets bijzonders te melden.

Joost Noose
Noose (1729-1798) was, in ieder geval in 1768, ouderling van de Gereformeerde Gemeente in Middelburg. In 1770 stond hij als schipper en handelaar geregistreerd. Noose was ook kiesheer. Een politieke functie onder de vroedschap. Vanuit de kiesheren (doorgaans gegoede burgerij uit de koopliedenstand) werden nieuwe Raden en burgemeesters benoemd. Joost Noose overleed op 8 november 1798 en werd begraven in de Koorkerk. Hij was bij zijn overlijden nog steeds woonachtig in de Lange Noordstraat van Middelburg.[1]

De Vierde Engelse Oorlog

NH 92866 KNEerste buitenlandse saluutschot voor een schip uit de Verenigde Staten door het fort van St. Eustatius aan de kaperbrik Andrew Doria, 16 november 1776, een van de oorzaken van de Vierde Engelse Oorlog, olieverschilderij door Phillipe Melville, Naval History and Heritage Command, inv.nr. NH 92866-KTussen 1688 en 1780 bestond tussen Groot-Brittannië en de Republiek meer dan negentig jaar lang een militaire alliantie met wederzijdse verplichtingen. De Republiek had zijn vloot decennialang verwaarloosd en kon daaraan eigenlijk niet meer voldoen. Daar stond tegenover dat Britse kapers en marineschepen in de vele oorlogen met Frankrijk op grote schaal neutrale Nederlandse koopvaardijschepen opbrachten. De wederzijdse irritatie bereikte een hoogtepunt toen gouverneur Laurens de Graaff in 1776 een militair saluut bracht aan het Amerikaanse kaperschip Andrew Doria op de rede van St. Eustatius. Dat was een erkenning van de VS nog voordat welk ander land dat gedaan had. De Britten ergerden zich aan de grootschalige buskruit- en wapenexport die vanuit het kleine eilandje werd bedreven met de Amerikaanse opstandelingen en ondanks Nederlandse toezeggingen ongehinderd doorgang bleven vinden. Een reeks aan incidenten leidde in de daaropvolgende jaren tot het uitbreken van de oorlog. Een belangrijke aanzet daartoe was het onderscheppen van een handelsverdrag tussen de stad Amsterdam en de VS, in geval deze onafhankelijk zouden zijn. Deze papieren werden aangetroffen bij Henry Laurens, die vanuit de VS op weg was naar de Republiek om het ambt van ambassadeur te gaan vervullen. De directe aanleiding tot de oorlog vormde de aansluiting van de Republiek bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit met onder meer Rusland, Denemarken en Zweden. Voordat dit kon worden geratificeerd besloot Groot-Brittannië op 20 december 1780 de oorlog te verklaren. Binnen enkele maanden werden meer dan vierhonderd Nederlandse schepen buitgemaakt door de Royal Navy en Britse kaperschepen, die met honderden tegelijk de Noordzee bevolkten. Voordat een waarschuwing West-Indië had bereikt slaagde admiraal George Rodney er met een Britse vloot in om op 3 februari 1781 St. Eustatius te veroveren en alle voor anker liggende schepen op te brengen; een miljoenenstrop voor de Republiek. Ook de kolonies Suriname, Essequebo en Demerary werden ingenomen. Door de aanwezigheid van de marine bleef Curaçao wel in Nederlandse handen.[2]
De enige zeeslag van de oorlog was die bij Doggersbank op 5 augustus 1781, die eindigde in een remise. Als er al van een slag gesproken kan worden, want feitelijk waren het niet meer dan twee eskaders van acht schepen die beide een konvooi escorteerden en elkaar troffen.
Na een korte strijd, waarbij amper andere belangrijke gevechtshandelingen plaats vonden kwam het op 26 januari 1783 tot een wapenstilstand tussen beiden landen. Pas op 20 mei 1784 werd een ongunstige vrede gesloten, waarbij de Republiek vooral in Oost-Indië gebied verloor.[3]

Literatuur
*Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019).
*Willem de Bruin, De Gouden Rots. Hoe op St. Eustatius wereldgeschiedenis werd geschreven (Amsterdam, 2019).
*Barbara Tuchman, Het eerste saluutschot. De Amerikaanse vrijheidsstrijd en de Republiek (Houten, 1988).
*Jan Willem Schult Nordholt, The Dutch Republic and American Independence / Voorbeeld in de verte. De invloed van de Amerikaanse Revolutie in Nederland  (Chapel Hill, 1982/Baarn, 1979).

Noten
[1] ZA, toegang 164, verzameling Genealogische Afschriften, inv.nr. 537, 8-11-1798 en toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 60561; F. Nagtglas, De algemeene kerkeraad der Nederduitsch-hervormde gemeente Middelburg van 1574-1860 (Middelburg, 1860) 95.
[2] Alle brieven behorend tot HCA 30 339 t/m 348 zijn afkomstig uit schepen die in deze periode door het eskader van Rodney zijn buitgemaakt bij St. Eustatius, Essequebo, Demerary en in de Caribische Zee. Het gaat om de volgende schepen en schippers: Batavia (Siefke Siefkes de Graaff), Drie Gesusters (Cornelis van Uyen), Eendraght (Johannes de Bruin), Gesina Maria (Cornelis Jansz Hofker), Jacobus en Johannes (Pieter Mille), Johann Frederick (Pieter Anderson), Jonge Juffrouw Rebecca (Christiaan Heyde), Jonge Piet Heyn (Pieter Hassing), Juffrouw Johanna Maria (Christiaan Christiaansen), Neptunus (Severus Alm), Nicholaas en Jan (Dirk Paauw), Oost Zaandam (Jan de Groot Jansz.), Susanna en Eleonora (Frans Smit), Vleyt (Cornelis Michielsen), Vriendschap (Hermanus Pietersen), Welbedacht (Philip Hassold), Antony (August Hansen), Goede Vrienden (Dirk Bakker), Jonge Jacob (Klaas Nap), Mercure (Staton), Vriendschap (Albert Ammerman), Rebecca (John Hays) en Vrouw Anna (Fedde Immes). Tevens werden twaalf onbekende schepen buitgemaakt waarvan alleen de schippers bekend zijn: Osborn Deverson, Thijs Hansz., Jan Hesselse Visser, Siewert de Boer, Roelof Groenwold, Dirk Keteler, Cornelis Onin, Harms. Peeterie, Rendorf, J.H. Rifer, Robinson en W. van Velsen.
[3] Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019). Zie hoofdstuk 1. 

Deze context hoort bij de volgende brieven:
*HCA 30 340 kiesheer Joost Noose Noordstraat Middelburg 6 januari 1781
*HCA 30 339 Kiesheer Joost Noose, Noordstraat Middelburg 1 februari 1781